deels waarschijnlijk afhankelijk van de suggestibiliteit van den
sportsman. We zullen het er hier dan ook niet verder over heb
ben, daar alle exacte gegevens ontbreken.
Wat de invloed van sport op de gezondheid later betreft, hier
over is nog zeer weinig bekend. Men is maar al te zeer geneigd
om als een of ander bekend sportsman op jeugdige leeftijd over
lijdt, dit aan sport te wijten, doch men moet hier wel zeer voor
zichtig mee zijn. Het overlijden van een bekende persoonlijkheid
valt toch veel meer op dan het overlijden van iemand, die bij de
groote menigte onbekend is.
Goede en betrouwbare statistieken over levensduur en de oor
zaak van overlijden van sportslieden bestaan er haast nog niet.
Bickert heeft getracht na te gaan de doodsoorzaken van 232 voor
aanstaande gymnasten en 32 roeiers, doch in de opgaven, welke
hij van familieleden (niet van doctoren) ontving, waren natuurlijk
nogal veel onnauwkeurigheden, welke de waarde aan de statistiek
ontneemt. Toch zou er z.i. uit zijn op te maken, dat sportslieden
zelden aan tuburculose en nogal eens aan hart- en vaatziekten
sterven. Hierbij moet echter in het oog worden gehouden, dat
sportslieden, die gefêteerd worden, nogal eens door gevaren van
venus worden bedreigd, zoodat een syphilitisch vaatlijden meer
dere malen de doodsoorzaak is.
Meurer geeft nog een kleine statistiek betreffende 177 race
roeiers, vanaf 1887 1929, waarvan 9 zijn overleden en wel aan
de volgende oorzaken
2 X ongeluk.
3 X longontsteking.
1 X darmtuberculose.
1 X maagkanker.
1 X maagzweer.
1 X dysenterie.
Herxheimer als modern onderzoeker heeft de algemeene in
druk, dat de mortabiliteit van sportslieden kleiner is dan de alge
meen te verwachten mortabiliteit, hetwelk echter geen verwon
dering moet baren, daar de sportsmen uit de meest gezonde jonge
lieden worden gezocht. Voor een goede statistiek zou men dus
eigenlijk naast elkaar moeten beschouwen een groep gezonde
lieden, waarvan de eene helft aan sport doet en de andere heift
niet.
Tegenover Herxheimer hebben we gegevens, welke door van
Dieren in zijn bestrijding van de „sport-epidemie" zooals hij het
noemt, worden aangehaald en welke afkomstig zijn van een
Amerikaanschen onderzoeker, Coughlin, die aangeeft, dat bij
sportbeoefenaars de kans om aan hartverlamming te bezwijken
2y2 maal zoo groot is als voor anderen aan nierziekten '60
1183