1190
8. EEN BESCHIKKING VAN HET H. M. G.
Het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlandsch-Indië.
Gezien de beschikking van den Krijgsraad te T. dd. 10 Augustus 1935,
waarbij het beklag van den klager J. C. H. alg. stambnr
oud: jaren, geboren te laatstelijk dienende als Eur. fus. bij
het Bataljon Infanterie te over de straf van: „vier dagen
streng arrest" met de omschrijvende reden: „Geslapen als galerijwacht,
zonder dat hieruit nadeelige gevolgen zijn voortgevloeid", hem opgelegd
op den 1935 door zijn compagniescommandant, den Kapitein der
Infanterie welke straf en strafreden door den Chef
van den strafoplegger, den Kapitein der Infanterie Comman
dant van het Bataljon Infanterie te zijn gehandhaafd,
ongegrond is verklaard met handhaving van de opgelegde straf en straf
reden, zooals deze ook zijn gehandhaafd door den chef van den strafoplegger
en klager, naast de hem oorspronkelijk opgelegde en gehandhaafde straf, met
twee dagen verzwaard arrest, is gestraft, met omschrijvende reden: „Oneer
biedigheid door den inhoud van het beklag", met last, dat hiervan melding
zal worden gemaakt in klagers strafhoek onder vermelding van deze beschik
king
Nog gezien de stukken van den processe;
Overwegende, dat ten deze naar behooren is geprocedeerd en de beschik
king van den krijgsraad op het door klager ingediend beklag ook op goede
gronden is genomen;
Overwegende, dat het Hof zich niet kan vereenigen met de aan klager
door den Krijgsraad wegens „oneerbiedigheid door den inhoud van het
beklag" opgelegde straf van twee dagen verzwaard arrest;
Overwegende te dien aanzien:
dat van de bevoegdheid der beklagrechtelijke instanties, om ter zake
van onredelijk beklag of oneerbiedigheid bij het onderzoek neven-straffen
op te leggen, met groote omzichtigheid behoort te worden gebruik gemaakt;
dat uit klager's bezwaarschrift, ofschoon inderdaad verschillende passages
bevattend, welke achterwege hadden behooren te blijven, naar 's Hofs
oordeel veeleer blijkt een gemis aan vaardigheid van klager om zijn zaak op
behoorlijke wijze schriftelijk uiteen te zetten en gemis aan begrip bij klager
ten aanzien van den loop van het beklagrechtelijk proces dan van gemis aan
eerbied jegens meerderen, en het Hof daarom de - op zich zelf juiste grieven
van den Krijgsraad, in de voorlaatste overweging der beschikking sub 1 en 2
vermeld, niet acht van zoodanigen aard, dat zij een neven-straf rechtvaar
digen;
dat de 9de alinea op blz. 2 van het bezwaarschrift, in voornoemde over
weging der beschikking sub 3 besproken, naar 's Hofs oordeel niet anders is
te beschouwen dan als een op onbeholpen wijze uitdrukking geven door
klager aan zijn meening, dat hij ten onrechte is gestraft, omdat de strafreden
berust op onware getuigenissen;
dat inderdaad uit het gehouden onderzoek is gebleken, dat klager zich ten
onrechte door de straf en de strafreden bezwaard gevoelt;
dat evenwel niet iedere onjuist bevonden ontkentenis van schuld aanleiding
mag geven tot een bestraffing wegens oneerbiedigheid;
dat gelijk van algemeene bekendheid is het meermalen voorkomt,
dat iemand, die uit den slaap wordt gewekt, zich niet bewust is te hebben