gemiddeld ligt 4 0/00 boven het doel (de horizontale glasplaatlijn
is op het doel gericht). Hij wijzigt 200 m in afstand. De volgende
laag ligt nu b.v. 2 0/00 beneden het doel, dus min. Hij weet nu,
dat indien hij nu X 200 m vooruit gaat, zijn baan ongeveer door
het doel moet gaan. Dit z.g.n. verhoudingsschieten gebeurt nu ook
in de lucht, alleen beschikt de waarnemer niet over een schaar-
kijker, maar moet hij met het bloote oog waarnemen en dus de
verhouding schatten. Bovendien staat het vliegtuig niet stil. De
eerste laag van het zooeven genoemde voorbeeld wordt door den
waarnemer gemeld: belangrijk plus. De tweede groep, welke hij
waargenomen heeft, zal hij melden, daar hij deze afwijking ten
opzichte van het doel de helft kleiner ziet, als min. De vuurleider
bezit nu voldoende gegevens voor zijn afstand. Met 2 inschiet-
groepen kunnen op deze wijze voldoende gegevens verkregen
worden voor het uitwerkingsvuur. De tijd van 5' voor een inschiet-
vuur moet nu veranderd in 8' voor het 7.5 cm. kaliber en in 10'
voor de 10.5 Hw.
Een dergelijke serie van inschietvuren werd in Pangleseran
afgegeven. Bij twee dezer vuren werd ingeschoten met G.K. De
G.K. is, zeer zeker voor geaccidenteerd terrein, voor dergelijke
vuren ongeschikt.
Ons V.S.A. II geeft dit ook aan. Men vergelijke de navolgende
punten uit dit voorschrift
Hieruit volgt dat bij G.K.-vuren gestreefd moet worden naar
een S.H. van O. bij het inschieten. Hoe hooger de springhoogte,
1252
„19. (1) Uit het boven ontwikkelde blijkt, dat bij schokvuur in
geaccidenteerd terrein en bij tijdvuur in het algemeen de zuiverheid
van de waarneming betreffende de ligging van de baan afhankelijk
is van de omstandigheid of de waarnemer zich op het oogenblik van
het springen der projectielen op de juiste plaats ten opzichte van het
doel bevindt.
(2) In den regel zal het den waarnemer niet mogelijk zijn nauw
keurig de gewenschte plaats in te nemen. Er ontstaat dan een ver-
schilzicht, hetwelk aanleiding geeft tot een foutieve waardeering van
de ligging der kogelbaan.
(3) De grootte der alsdan optredende fout is practisch evenredig
zoowel met de fout ten aanzien van de richting van de gezichtslijn naar
het doel als met den afstand waarop het projectiel springt boven of
onder het vlak door de richtlijn en een horizontale lijn loodrecht
daarop.
20. (1) De vuurleider zal er zich daarom rekenschap van geven,
dat het verschilzicht optredende als gevolg van een niet te vermijden
fout in de plaats van waarneming, eerst dan geen noemenswaardigen
invloed heeft, indien de waargenomen projectielen zijn gesprongen
in de nabijheid van het vlak, door de richtlijn en een horizontale lijn
loodrecht daarop.
(2) Bij het schieten in vlak terrein zal dit het geval zijn, indien
bij eenzelfde laag zoowel Spn. A. als Spn. len bg. voorkomenin
geaccidenteerd terrein zoodra dit verschijnsel zich voordoet in de
nabijheid van het doel."