4. De neutralisatie geschiedt door een serie van doorgaans 3 opeenvolgende vuurstooten van bij voorkeur 2, doch maximum 3 minuten. De tusschenpauzen moeten zoodanig zijn, dat de vijand tijd heeft om opnieuw in actie te komen, maar niet zoolang, dat de invloed van zijn verliezen vervaagt, of dat hij tijd heeft van stelling te veranderen. Hiervoor in den bewegingsoorlog een tijd te nemen van 10 a 15 minuten, terwijl het wenschelijk is de tus- schenpauze tusschen den eersten en tweeden vuurstoot iets korter te nemen dan die tusschen den tweeden en derden. 5. In beginsel moet elk doel, bij de opvolgende vuurstooten door batterij(en), c.q. afdeelingen van verschillend kaliber be- vuurd worden. Moet het vuur van meerdere batterijen op het doel vereenigd worden, dan is het een vereischte, dat de vuur- opening gelijktijdig plaats vindt, terwijl bovendien de duur van het vuur de 3 minuten niet mag overschrijden. 6. Indien het vuur zelf niet op het doel geregeld is, moet een grootere diepte onder vuur worden genomen. De noodzakelijke uitbreidingen zijn aangegeven in IV. Genoegen wordt genomen met een zekerheid van ongeveer 80 dat het doel binnen deze uitbreidingen ligt, waardoor deze met de helft kunnen worden verminderd. Bij een zuiverheid van plaatsbepaling van uiterlijk 100 m. behoeven de uitbreidingen in de breedte ter weerszijden van het doel de 50 m niet te boven te gaan, eveneens in de diepte de 65 m. 7. De diepte welke bij G. vuren op één afstand schietend nog gelijkmatig onder vuur wordt genomen is te stellen op 3 X L.S. 50 schootstafel. Moet een grootere diepte onder vuur worden genomen dan wordt gestrooid, beneden 3500 m met een strooimaat van 50 m, uitgaand 25 m meer dan de minbegrenzing der strook en eindigende op 25 m minder dan de plusbegrenzing boven 3500 m met een strooimaat van 100 m, uitgaand van 50 m meer dan de minbegrenzing der strook en eindigend op 50 m minder dan de plusbegrenzing. Bij de breedteverdeeling moet er aan gedacht worden, dat het directiestuk 3 a 5 °/0o binnen den vleugel komt te staan. 8. De voor neutralisatie van vijandelijke artillerie benoodigde hoeveelheid munitie is in den bewegingsoorlog te stellen op 90 (60) schoten per ha voor het 7,5 (10,5) cm geschut. Hierbij is rekening gehouden met het te verwachten verlies. 9. Bij de berekening van de diepte der te beschieten strook, om te komen tot de benoodigde hoeveelheid munitie, kan deze niet minder genomen worden dan 3 X L.S. 50 schootstafel, tenzij de diepte na de uitbreiding zoo gering is, dat zij gelijk is aan of kleiner is dan 1% X L.S. 50 schootstafel. In het laatste geval wordt dan 1% X L.S. 50 schootstafel als diepte der te beschieten strook aangenomen. 1254

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 42