1935 no. 3 blz. 165 Generaal Kuntze hieromtrent een gunstig oordeel neerschrijft. De uit het bovenstaande gebleken erkenning, dat de kritieke phase bij een rivierovergang is gelegen in de periode van brug- slag en het gebruik dezer bruggen door het gros en niet in den eersten overgang der infanterie, kan men m.i. niet terugvinden in ons A.T.V. II, waar deze kritieke periode in pt. 221(3) slechts sober wordt behandeld. De aard van het gebruikte materieel. Een thans voor andere legers niet meer „up to date" te noemen uitrusting in het ruim twee jaren geleden geschreven opstel van Kapitein W. (men vergelijke echter de latere van de hand van S. verschenen aanteekeningen op blz. 170 van het Wetenschap pelijk Jaarbericht 1934) is de uitrusting met één soort ponton- materieel bestemd voor den rivierovergang van de eerste infanterie en voor de veren op den eersten dag en ook voor den verderen brugslag tot en met de zware colonnebrug. Hier wordt dus ge werkt met z.g. eenheidsmaterieel, dat in alle legers en vooral in het aanvallende Duitsche leger tijdens den wereldoorlog zóó vol komen aan alle toentertijd te stellen eischen heeft voldaan, dat men het thans nog vrijwel ongewijzigd in gebruik heeft. Behalve ge bruikt als „Einzelponton" (530 kg.) bij het „übersetzen" (2 groe pen inf. of lichte mitrn.) en voor 3 4 of 7-tons veren, kunnen daaruit worden samengesteld 2.40 m breede loopbruggen tot 1 a 1.5 ton, lichte colonnebruggen van 3 en 4 ton en zware tot 7- tons lasten (Brückenbau I, 1925 en II, 1927). Voor onze verhoudingen, waar men 7-tons lasten nog steeds vrijwel als zwaarste legerlasten kan beschouwen, zou dit materieel wat capaciteit betreft nog volkomen bruikbaar kunnen worden genoemd. In de groote Europeesche legers heeft men echter, gezien de enorme stijging van de maximum-asbelastingen der legervoer tuigen door de steeds toenemende motoriseering en mechanisee ring en om diverse tactische overwegingen, van het z.g. eenheids- materieel moeten afzien. In het V.P. 1934 no. 1 komt op blz. 37 e.v. een artikel voor, waarin een en ander zeer overzichtelijk en meer volledig wordt uiteengezet. Men acht in een modern uit gerust leger noodig lichte verrassende overzetmiddelen (vaar tuigen en z.g. aanvalsvonders) en verder lichte, middelbare en zware overgangsmiddelen van resp. 3 a 4, 8 a 9 en ruim 20 ton draagvermogen. Vooral de lichtere bruggen moeten voorts met het oog op de bedreiging uit de lucht steeds snel tot vlotten uit eengenomen kunnen worden en omgekeerd. Het lichte overzetmaterieel en de lichte brug voegt men bij elkaar in een lichte bruggetrein. De vaartuigen voor het eerste 1261

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 49