„En die bamboevlotjes, waarmee de bevolking zoo gemakkelijk op de rivier manoeuvreert" werd mij eens gevraagd. Wanneer men aanneemt, dat het bedrijfvermogen van een bamboe ongeveer gelijk is aan het eigen gewicht, dan weegt een vlot voor bijv. 7 man netto-capaciteit dus 800 a 1000 kg, dus 3 a 4 maal zooveel als een drijfzakkenvlot en 10 a 12 maal zooveel als een middel soort rubberboot. Men kan zich dus voorstellen hoe verheugd de cavaleristen en pioniers die Kapitein W. op blz. 416 de bam- boevlotten, waarmee zij de ruim 100 m breede rivier hebben over gestoken, op den Oostoever verder laat vervoeren naar het daar achter gelegen kanaal zouden zijn geweest, indien zij toen over rubberbooten hadden beschikt. Met het brugmaterieel is het evenzoo gesteld. Met een moderne pontonuitrusting is het slaan van een 4 of 9-tons brug van 100 m een kwestie van enkele uren. Het Engelsche Pontoon-bridging 1934" geeft voor uredes-oefeningen een snelheid aan van 8 minu ten per brugvak van 6,40 m met 15 min. extra voor afwerken, dus rond 2 uur voor 100 m brug. Het maken van een 4y2-tons vlot geschiedt in een kwartier, van een aanlegsteiger binnen het uur. Ook andere buitenlandsche voorschriften vermelden dergelijke tijden, bijv. „Brückenbau" rekent voor een brug 1 tot 4 uur, nadat het materieel reeds ter plaatse is aangevoerd. Hierbij dient men in het oog te houden dat een brug met drijvende ondersteuningen de snelste brugslag toelaat; schragen hoewel minder kwets baar geven steeds vertraging, jukken duren nog weer langer. Het gebruik van schragen of andere vaste steunpunten kan noo- dig zijn wegens te lagen waterstand en is nabij de oevers steeds noodig (en dan van verstelbare constructie) met het oog op even- tueele wisselingen in den waterstand. Nadrukkelijk wordt echter aangeteekend, dat het tijdstip van gereedkomen van een brug niet zoozeer afhankelijk is van het verloop van den brugslag zelve dan wel van de snelheid van op voer van het materieel en den tijd benoodigd voor het in orde ma ken van de toegangswegen en de op- en afritten. Immers vooral de lichte bruggen, maar ook de zwaardere zullen steeds een zekere mate van aansluiting op een bestaanden weg vereischen. Zelfs de in de 3e-phase te bouwen noodbrug zal wel niet precies in de wegas liggen waar zich de vernielde brug bevindt. Het zoo snel mogelijk herstellen van de verbinding voor zwaar verkeer zal vaak niet bestaan in herstel van de mits juist vernielde brug, maar in het maken van een noodbrug op eenigen afstand ernaast, waarbij dus ook toegangen moeten worden ver zorgd. Het groote belang en tevens de groote moeilijkheid van het tijdig aanvoeren van het benoodigde materieel is in den wereld oorlog dan ook herhaaldelijk gebleken. In het reeds genoemde 1267

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 55