1278
Het vioet echter als volstrekt onmogelijk worden beschouwd, zich een
duidelijk beeld te vormen van een gekleed persoon.
De onderzoeker moet dus den gegadigde nauwkeurig bekijken, en daarbij
achtereenvolgens letten op:
I. Hoofd.
Aan de oogen mag geen ontsteking voorkomen. Hierop is met name te
letten in streken, waarvan bekend is, dat er trachoom voorkomt.
Personen van wie bekend is, dat zij met één of met beide oogen niet vol
komen scherp kunnen zien, kunnen niet in aanmerking komen om verband
te sluiten, als militair.
Degenen, die in het dagelijksch leven een bril dragen, kunnen in het
algemeen niet soldaat worden.
Personen met witte vlekken op het hoornvlies van het oog, (dat is het
heldere, glasachtige gedeelte ervan, kunnen niet worden goedgekeurd.
De ooren mogen geen etterigen uitvloed afscheiden. Het gehoor moet
goed zijn. Op beide ooren moeten op afstand van ongeveer 5 meter fluisterend
uitgesproken getallen goed kunnen worden verstaan.
De neus mag geen verzwering of stinkenden uitvloed vertoonen.
De mond moet behoorlijk gesloten kunnen worden.
Wat het gebit betreft, dit behoort in goede conditie te verkeeren.
Een enkele rotte tand of kies is nog geen bezwaar, maar zoodra het er
meer zijn, wordt de candidaat ongeschikt om soldaat te zijn.
II. Hals en nek.
Het hoofd moet behoorlijk rechtop gedragen worden.
Duidelijke opzetting van de schildklier (meest aangeduid als „krop") is
reden tot afkeuring.
Aan den hals mogen geen verzweringen voorkomen en evenmin groote
litteekens, die bewijzen, dat er vroeger verzweringen zijn geweest.
III. Borst.
Deze behoort breed en flink gewelfd te zijn. Personen met platte en
smalle borst (meest gepaard met naar voren afhangende schouders) deugen
niet voor militair.
Als uiterste grens van borstomvang geldt het volgende:
Degene, die bij diep inademen met horizontaal uitgestrekte armen geen
borstomvang (over de tepels gemeten) kan halen van tachtig centimeter
(met een gewoon, slap bandmaatje te meten) heeft een te smalle borst om
beroepsmilitair te worden.
Deze personen moeten dus bij het onderzoek worden afgewezen.
IV. Rug.
Om dezen te beoordeelen moet de te onderzoeken persoon ook inderdaad
vanaf zijn rugzijde worden bekeken.
Te letten is op het volgende
De rug moet een flink gespierd aanzien hebben.
De schouders moeten links en rechts niet veel verschillen in hoogte,
het geval met degenen, die zijn behept met abnormaal holle lendenen.
In geen geval mag de wervelkolom duidelijke, zijwaartsche verkommingen
vertoonen. Personen, die dit hebben, moeten worden afgewezen. Dit is ook
het geval met degenen, die zijn behept met abnormaal holle lendenen.
Laatstgenoemde afwijking valt het best te constateeren door na te gaan, of
de candidaat van terzijde bezien, zijn buik opvallend sterk naar voren steekt.
V. Buik.
Om dezen te kunnen beschouwen is het noodig, dat de onderzoeker den
candidaat zich (liefst in een afgesloten vertrek) geheel laat uitkleeden.
De buik mag geen abnormale uitpuilingen (wat vaak breuken zijn) vertoo
nen.