1295
de trefkans niet geheel nul is en een vechtwagenaanval een zeer gevaarlijke
bedreiging vormt, dienen alle middelen, en dus ook het art.vuur op grooten
afst., daartegen in werking te worden gesteld.
Materieel.
Een goed gedocumenteerd opstel geeft Generalleutnant a. D. Freiherr von
Botzheim in de Wehrtechnische Monatshefte van Mei 1935 over de marv.
dracht van modern geschut: Schuszweiten neuzeitlicher Geschütze.
De schr. begint met voorop te stellen hoe onjuist het is een geschutsoort
te beoordeelen naar haar absolute max. dracht. Ongunstige weersinvloeden
kunnen reeds een verkorting van de dracht van 510 veroorzaken, in
maximum zelfs van 15—20 Omgekeerd brengen gunstig werkende dagin
vloeden natuurlijk een drachtsvermeerdering teweeg. Voorts is voor het tac
tisch gebruik van de grootste schootsverheden van beteekenis: de groote der
spreiding, de waarnemingsmogelijkheid en de uitwerking van het enkele
schot. Voor 7,5 cm geschut is daarom boven 10 km dracht niet veel meer van
het vuur te verwachten. Opvoering van het vermogen is aan practische
grenzen gebonden, waartoe schr. de verschillende mogelijkheden nagaat.
Vervolgens wordt behandeld de ontwikkeling van het Duitsche en Fransche
veldgeschut tijdens en na den wereldoorlog. De verschillende overwegingen,
die hierbij als leidraad dienden, kunnen niet alle worden opgesomd en wij
volstaan slechts met de conclusie waartoe de schr. komt, namelijk, dat in het
algemeen bij het kaliber van 7,5 cm op afstanden van 10 tot 12V2 km geen
sprake kan zijn van vuur met behoorlijke uitwerking in verband met de
groote spreiding en de groote fouten door weers- en andere invloeden. Nieuwe
geschutstypen van 7,5 cm, die drachten aanwijzen van 14 of zelfs 18 km
(met V» van 700—900 m), moet men niet al te serieus opvatten. Daarbij
zijn zooveel nadeelen in den koop genomen, dat de drachtsvermeerdering
nauwelijks meer loonend is. Op dergelijke afstanden kan men hoogstens
storend vuur afgeven op zeer groote doelen. Men dient daarom de met
volle zekerheid, ook onder ongunstige weers- en andere verhoudingen,
tactisch bruikbare dracht voor 7,5 cm veldkanonnen te stellen op 9000 m
en met de grootere drachten slechts onder voorbehoud rekening te houden.
Hetzelfde geldt voor de lichte veldhouwitser van 10,5 cm. Bij een dergelijke
bruikbare dracht van 9 km behoort dan een max. schootstafeldracht van
11 km.
Daarna worden overeenkomstige beschouwingen gewijd aan de zware art.
Voor de 15 cm hw. komt de schr. tot dezelfde getallen als voor het lichte veld
geschut. Voor 10 cm kanonnen zal de uiterste tactisch bruikbare schoots-
verheid 12 km zijn (schootstafel 14 km), voor de 15 cm kanonnen 15 km.
Voor het allerzwaarste geschut geeft de schr. geen absolute waarden, doch
wijst er op, dat op de tijdens den wereldoorlog gebruikte schootsafstanden
van 20 km tot 130 km thans meer succes is te verwachten van bomaanvallen
met vliegtuigen.
Redacteur Justrow geeft in een onderschrift eenige opmerkingen, die overi
gens aan de strekking van het opstel geen afbreuk doen.
In de Mil.wiss.Mitt. van Mei 1935 bespreekt General-major d. R. Ing.
Rudolf Rieder: Die Umbewaffnung der Schweizer Artillerie. In het I.M.T.
1935 No. 3 werd reeds een en ander over deze omwapening medegedeeld.
Het hier genoemde artikel geeft nog een eenige nadere gegevens, zoomede
verscheidene foto's van het nieuwe bergkanon, o.a. van het kanon—voertuig
en affuit-voertuig.
In hetzelfde tijdschrift bespreekt Generaal Rieder het boek van Obstl.
a.D. Karl Justrow: Die dicke Berta und der Krieg, waarbij enkele interes
sante gegevens worden aangehaald. Bij het begin van den oorlog had men
van deze 42 cm hw 2 types, nl. één op vaste affuit voor spoorwegvervoer
(5 stukken) en één van geringer vermogen op radaffuit (2 stukken).