behoorden de beide hoofdpersonen niet meer tot de levenden.
Von Moltke stierf in 1916, Hentsch in 1918.
Er bestaan verschillende meeningen omtrent den juisten vorm
waarin de opdracht aan Hentsch gegeven is geworden. Het staat
niet vast, wie wel over de noodzakelijkheid van een terugtocht
had te beslissen. Hentsch heeft de hem gegeven opdracht blijk
baar als een volmacht opgevat. Aanteekeningen hierover zijn des
tijds door niemand van den staf gemaakt. De mogelijkheid bestaat
daarom zelfs, dat kort voor zijn vertrek naar het front nog een
tweede bespreking heeft plaats gevonden met von Moltke, onder
vier oogen.
In zijn werk Marneschlacht und Tannenberg, dat kort na den
porlog is verschenen, wijdt generaal von Francois uitvoerige
beschouwingen aan de opdracht aan Hentsch gegeven en hij komt
daarbij tot de conclusie „Obérstleutnant Hentsch war also nicht
ermachtigt einen Rückzugsbefehl zu geben, er durfte vielmehr
nur bereits eingeleitete rückgangige Bewegungen dirigieren. Er
hat seine Befugnisse demnach überschritten und ist mitschuldig
an dem grossen Unheil, dass der Rückzugsbefehl über uns
brachte".
Deze uitspraak is echter in strijd met het verslag Hentsch
waaruit we citeeren „Mir wurde von dem Herrn Chef des Gene-
ralstabes die Ermachtigung erteilt im Notfalle einen Rückwarts-
bewegung der 1 5 Armee hinter der Nesle und in Höhe des
Nordrandes der Ardennen anzuordnen".
Het is toch slecht aan te nemen, dat Hentsch, vier dagen na
zijn frontreis, zelf in zijn verslag aan von Moltke iets dergelijks
zou hebben vermeld, als dit niet geheel op waarheid berustte.
Over het algemeen neemt men nu ook wel aan, dat Hentsch
inderdaad een dergelijke opdracht kreeg en de meening van
Frangois is als verouderd te beschouwen. Hem ontbraken echter
op het tijdstip, dat hij zijn boek schreef, de gegevens, welke later
zijn bekend geworden.
We moeten dan ook o.i. inderdaad aannemen, dat aan Hentsch
de volmacht is gegeven geworden en we kunnen alleen onze
verwondering erover uitspreken hoe het mogelijk was, dat von
Moltke een dergelijke verstrekkende opdracht kon geven aan een
betrekkelijk jong stafofficier (45 jaar), waar hij in zijn staf toch
beschikte over veel oudere en meer ervaren officieren.
Tot slot vermelden we nog het volgende. Den laatsten tijd
treft men in de Duitsche pers wel eens artikelen aan over aan
voerders en bekende figuren uit het oude leger. Enkele van deze
artikelen hebben echter helaas een bepaalde tendenz, welke geba
seerd is op den rassenhaat welke momenteel de gemoederen in
Duitschland zoo in beroering brengt en vaak worden de „schuldi
gen" daarin op onaangename wijze, geheel onverdiend, getroffen.
1221