3. ENKELE AANTEEKENINGEN OP „ENKELE OP
MERKINGEN EN WENKEN NAAR AANLEIDING
VAN GEHOUDEN GEVECHTSSCHIETOEFE
NINGEN" DOOR J. P. IN I.M.T. 1935 Nr. 12.
Met belangstelling werd kennis genomen van het hierboven
aangehaalde artikel van J.P., daarnaast echter ook met eenige
verwondering en wel ten aanzien van 'schrijvers inleidende aan
loopje, waarin hij wijst op
a. de weinige accomodatie onzer (gevechts) schietterreinen
voor het scheppen van juise doelvoorstellingen, waarbij
schrijver vermeent, dat deze tekortkoming aan „financieele
bezwaren" moet worden geweten
b. dat dit euvel het onvermijdelijk gevolg heeft, dat veelal een
te groote wissel moet worden getrokken op de verbeeldings
kracht van den troep, daarbij aannemende, dat in den regel
een sprongsgewijze naderende vijand door „op de plaats
rust staande schijven" zal worden voorgesteld.
Alvorens deze beide punten nader onder het vergrootglas te
nemen, willen wij vooropstellen, dat 'schrijvers gedachtengang,
welke ten grondslag heeft gelegen aan den opzet der door hem
beschreven gevechtsschietoefening, ook door onze voorschriften
wordt aangegeven en deels zelfs imperatief wordt gedicteerd. Met
alle waardeering voor schrijvers vindingrijkheid ten aanzien van
de door hem uitgedachte kortstondig zichtbare doelvoorstellingen,
willen wij hier toch onderstrepen, dat van iederen ontwerper van
gevechtsschietoefeningen mag worden verwacht, dat hij een ge
dragslijn volgt, overeenkomstig die, welkee door J.P. in den aan
vang van zijn artikel is beschreven.
Het zij mij vergund in dit verband het 4de deel van ons V.S.I.
in verkorten tekst aan te halen:
1- (1) Bij het gevechtsschieten wordt de man geoefend onder
omstandigheden, welke de werkelijkheid zooveel mogelijk nabij
komen (vgl. J.P. 's 4e en 5e alinea).
17. De oefeningen moeten deugdelijk worden voorbereid; de
samensteller moet daartoe tijdig het terrein verkennen.
Deze verkenning wordt tevens voor zoover noodig benut voor
het in gereedheid brengen van het benoodigde materieel, het doen
verrichten van graafwerk, enz.
30