c. Vernielingen voorbereid in werken en inrichtingen, welke in 's vijands handen vallend door hem benut zouden kunnen worden (versterkingen, telegraafkantoren, radiostations, enz.). d. Vernielingen op meer uitgebreide schaal toegepast op alle hulpbronnen van een te ontruimen streek. Vooral de terugtochtsvernielingen voor 1914 gedacht als min of meer op zichzelf staande handelingen van bij een achterhoede in gedeelde technische troepen, zijn blijkens de ervaringen van den Wereldoorlog, inplaats van een technisch hulpmiddel van bijkom- stigen aard, geworden tot een wapen van operatief-tactische be- teekenis. Doel is het vertragen van 's vijands opmarsch of vervolging en het gedurende langen tijd beïnvloeden van zijn bewegingen om tijd voor eigen herstel of ruimte voor eigen bewegingen te winnen. Om ten volle van de gevormde hindernissen profijt te trekken, moet men het niet alleen aan laten komen op de passieve waarde, integendeel deze actief trachten te verhoogen door het achter laten van een sterke achterhoede, het belemmeren van herstel- lingsarbeid met storend vuur van de artillerie, met bomaanvallen of aanvallen in scheervlucht van vliegtuigen. In nauw verband met door vernieling ontstane, staan de op andere wijze gevormde hindernissen, zooals versperringen en inundatiën (V.I.S.). De passieve waarde van hindernissen door vernieling gevormd drukt een Fransch voorschrift als volgt uit „dat deze den vijand tienmaal zooveel personeel, honderdmaal meer materieel en vele malen meer tijd kosten dan wij er zelf aan ten koste hebben gelegd". Om hieraan te voldoen moet de vernieling met een zekere mate van grondigheid plaats hebben. Technisch onderscheidt men daarom aan een object minimum vernieling, grondige vernieling, c.q. aanvullende vernielingen. In het buitenland wordt als algemeene eisch gesteld, dat het herstellen van de oude gemeenschap meer tijd moet kosten dan het maken van een nieuwe. H.V.G. V. schrijft voor dat de vernieling den vijand zoovéél mogelijk tijd en arbeid moet kosten en verder dat zuinigheid met springmiddelen slechts van secundair belang is. T.a.v. brugvernieling bedoelt het handboek minimumvernieling waar het voorschrijft dat de gevormde hindernis een breedte moet krijgen van minstens 20 m, zoodat de vijand genoodzaakt is tot het bouwen van minstens één tusschensteunpunt en grondige vernieling in 98 (6) dat zegt dat bij spoorwegbruggen van groote strategische waarde het grootste vak of zelfs meerdere 47

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 47