militairen, dat in 1931 slechts de helft bedroeg van dat der
Europeesche, thans in 1934 gestegen is tot daarvan, waaruit
geconcludeerd mag worden, dat de Europeaan die wel is waar
nog steeds een iets hooger ziektecijfer heeft, zich veel beter aan
de tropische omgeving gaat aanpassen en binnen eenige jaren
wellicht een niveau bereikt, dat hem in ziektekansen ondanks exo
tische invloeden vrijwel niet zal onderscheiden van den Inheem-
schen militair (Tabel 1.)
Bij de beschouwing der verschillende voornaamste ziekten valt
b.v. op dat bij de Europeanen de geslachtsziekten de belang
rijkste groep vormen en wel met 160 pro mille der sterkte toch
is deze groep belangrijk verbeterd bij eenige jaren terug.
In 1932 was dit cijfer n.l.216°/oo- Daarop volgt in belang
rijkheid de groep der endemische- of infectieuze ziekten met
69°/oo (in 1932 was dit cijfer nog het dubbele: 137°/oo)- Een
belangrijk aandeel in deze verbetering mag zeer zeker worden
toegeschreven aan de prophylactische maatregelen (vaccinaties),
die elk jaar in het geheele leger worden herhaald.
Dan volgt in belangrijkheid op deze groepde ziekten der
spijsverteringsorganen, die met gering verschil ongeveer op het
niveau van 1932 en 1933 zijn blijven staan.
Bij de niet-Europeanen staan eveneens de geslachtsziekten in
belangrijkheid bovenaan, direct daarop gevolgd door de malaria
en de overige infectieuze ziekten.
Zoo is de verhouding der geslachtsziekten van den Europeaan
t.o.v. den niet-Europeaan 160 76, waaruit blijkt dat gemiddeld
bij den Europeeschen militair 2 X zooveel geslachtsziekten voor
komen als bij den Inheemschen militair.
Daartegenover staat weer dat de malaria bij den niet-Euro-
peeschen militair 3 X zoo frequent voorkomt als bij den Euro
peeschen. Bij de groep ingenomen door de ouderdomsgebreken
blijken de inheemschen 17 X zoo frequent aandoeningen te heb
ben als de niet-inheemschen.
Beziet men de cijfers der verschillende rassen onder onze mili
tairen, dan blijken de Javanen het gunstigste ziektecijfer te geven
met 312 °/0o (ook in 1933 het gunstigst)daarna volgen de Timo-
reezende hoogste ziektecijfers hebben de Manadoneezen en
de Soendaneezen.
Het aflceuringscijfer voor de Europeanen bedroeg 13°/0o en
voor de niet-Europeanen 11 00, getallen die elkaar niet veel ont-
loopen. Het blijkt dat bij den inheemschen militair voor de ziekten
der zintuigen 2 X en voor de ziekten der ademhalingsorganen
13 Xzooveel moest worden afgekeurd als bij den niet-Inheemschen.
Bij den laatsten daarentegen voor de ziekten van het zenuwstel-
59