taat van den veldtocht beslissend zou zijn, werd zijn optreden in
de gevechtsperiode sterk beïnvloed door tal van nevengedachten
en afgeleid door zorgen over wat er tijdens zijn afwezigheid in
Parijs zou worden bekonkeld (en dat was niet gering, zooals hierna
zal blijken). De 2e veldtocht naar Italië is voor NAPOLÉON dan
ook een operatie geworden, die tot tweemalen toe op verlies heeft
gestaan, en welke alleen door een wonderbaarlijke samenloop van
gelukkige omstandigheden hem toch nog als vrucht in de schoot
is gevallen zijn leiding in den eigenlijken veldslag heeft veel te
wenschen overgelaten. Aan mooie verhalen, verheerlijkingen,
parallellen met Hannibal, en dergelijke dingen meer, heeft het
natuurlijk niet ontbrokenmaar de waarheid is, dat NAPOLÉON,
door de omstandigheden gedwongen, moest spelen op snelle en
ruchtige winst, en juist daarom niet zijn volle leiderskwaliteiten
heeft kunnen ontwikkelen.
In tegenstelling met het begin van den Italiaanschen veldtocht
van 1796, toen de opmarsch van Toulon uit langs de kust begon,
besloot NAPOLÉON om het Reserveleger midden over de Alpen
in den rug van het Oostenrijksche leger te voeren, welk leger met
zijn hoofdmacht stond bij Alessandria (aan de Tanaro, een zijri
vier van de Po); het aldus de verbindingen af te snijden en ten
slotte te dwingen tot een slag met verkeerd front. Den 6 Mei 1800
reisde hij uit Paris naar Genève af, waar de volgende operatie
werd ingezethet hoofdleger (30.000 man) zou over den grooten
St. Bernard marcheeren, Turreau zou met 4500 man via den
Mont Cenis naar Turijn trekken, Chabran met 3200 man over den
kleinen St. Bernard naar de Po-vlakte, terwijl Moncey met de
14000 man van het Rijnleger over den St. Gothardt en den Sim-
plon Italië zou binnenrukken.
Den 14 Mei marcheerde het hoofdleger af, en bleek de beklim
ming van den St. Bernard zonder te groote moeilijkheden te kun
nen worden volbracht.
NAPOLÉON geeft in zijn Mémoires een uitvoerige beschrijving
van dezen tocht, die overigens ook door „David" in een volkomen
onwaar schilderij is verheerlijkt. De moeilijkheden kwamen pas
na de afdaling naar de vlakte en dat niet zoozeer vanwege de
berghellingen als door het feit, dat de weg, voorbij Aosta, midden
door het kleine fort Bardo liep, dat door 600 Oostenrijkers werd
verdedigd, en den marschweg geheel beheerschte. Alle pogingen
om den commandant, Freiherr Stockard von Bernkopf, tot capi
tulatie te bewegen, mislukten, zoodat NAPOLÉON besloot het
fort te doen bestormen. Den 26 Mei volgde de bestorming, welke
mislukte weshave het leger nu zonder artillerie en voertuigen
zijn weg moest vervolgen, en ten slotte in Milaan kwam met
slechts 6 vuurmonden. Bardo werd nu ingesloten door de groep
98