r vM.
dus de lucht in het gebouw willen opstijgen, doch dit wordt be
lemmerd door de zoldering of de verdiepingsvloeren, zoodat de
lucht tegen de onderzijde hiervan en tegen de bovenzijde der
muren zal drukken. Aan de benedenzijde der muren zal de zwaar
dere koude lucht naar binnen willen komen tengevolge van den
onderdruk ontstaan door het uitwijken van de lichte verwarmde
lucht. Men krijgt nu het in fig. 3 aangegeven diagram van den
druk van de lucht op de wanden. Door openingen en reten boven
in het vertrek vloeit de warme lucht af, door die beneden de koude
lucht toe. Heeft men binnen een temperatuur van 15° C en buiten
van 5°, dan zal de temperatuur bij de zoldering bijv. 20° zijn en
bij den vloer 5°. Het gewicht van een m3 lucht bij de zoldering
bedraagt dan 1,293 X^-=1)204 kg., van 1 m3 buitenlucht
gaan drijven op de zwaardere en door de opdrijvende kracht
tegen de zoldering een druk geven per m2 van de zoldering, gelijk
aan het verschil in gewicht van 1 m3 lichte en 1 m3 zware lucht,
derhalve van 0,075 K.G. 0,0075 c.m. waterdruk.
Een normaal vertrek van een goed gebouwde woning wordt,
wanneer ramen en deuren goed gesloten zijn, door kieren en
langs de bovenzijde van ramen, enz. bij een temperatuursverschil
binnen en buiten van 10 graden al spoedig 1 a 2 maal per uur van
nieuwe lucht voorzien. Door het toepassen van verschillende
middelen kan dit worden teruggebracht tot 1 maal per 4 uren
of nog minder. Hoe geringer het verschil tusschen de temperatuur
van de buiten- en de binnenlucht is, des te kleiner is deze venti
latie. Is de temperatuur gelijk, dan treedt deze ventilatie uiteraard
niet op (dit komt practisch zelden voor). Is de temperatuur buiten
hooger dan binnen, dan ontstaat een diagram als aangegeven in
1,293 Xkg.=l,279 kg. De lichtere lucht zal
fig. 4.
Fig. 3
t. fi
Fig. 4
tu U
132