een eind van de bij dat oogenblik behoorende plaats van het doel
(D2) af ligtweer een vuurtempo later zal deze afstand (T3 D3)
verdubbeld zijn, enz. Het doel zal zich derhalve reeds bij het
tweede salvo niet meer in de gunstige strooken "25" „25" van
de spreidingsellips bevinden, de trefkans zal dalen, totdat het over-
groote deel van de schoten aan één zijde van het doel valt. Dan
is de vuurleider gewaarschuwd, hij brengt een afstandcorrectie
aan waarmede hij het gemiddeld trefpunt weer op het doel brengt,
waarna hetzelfde spelletje zich zal herhalen, tot groot nadeel voor
de uitwerking van ons vuur.
Fig. 2 laat zien wat er gebeurt wanneer de klok wél den juisten
afstand en het juiste afstandverloop aanwijst, maar wanneer het
doel van afstandverloop verandert. Ook hier zal de vuurleider
steeds het gemiddeld trefpunt weer bij het doel kunnen brengen,,
maar ook hier zal het er zich noodzakelijk steeds weer van verwij
deren.
Uit het voorgaande blijkt wel hoe noodzakelijk het is het
afstandverloop van de klok zooveel mogelijk gelijk te houden aan
het werkelijke afstandverloop van het doel. Dit zal natuurlijk in
de eerste plaats aan de hand van de meetresultaten moeten ge
schieden, doch dit alleen is niet voldoende, en wel om de volgende
reden
Bij verandering van het afstandverloop van het doel, hetgeen
het gevolg kan zijn van koersverandering of snelheidsverandering
dan wel van een combinatie van deze twee factoren, zal het eeni-
gen tijd duren, voor de uiteindelijke nieuwe waarde van het af
standverloop bereikt is bovendien zal men noodzakelijk eenige
meetuitkomsten behoeven, voordat deze nieuwe waarde is bepaald.
Zou de vuurleider gedurende dit tijdsverloop, dat gemakkelijk
meerdere minuten kan bedragen, met het oude afstandverloop
blijven werken, zoo zal hij onvermijdelijk met het gemiddeld
trefpunt ver van het doel af geraken. Weliswaar zal hij telkens
Fig 2.
213