is niet bestaanbaar zonder persoonlijkheden; discipline in den ruimen zin des woords eischt juist activiteit, initiatief. De persoon lijkheid immers doet zich als zoodanig kennen door zijn daden, welke een sterk persoonlijk karakter dragen als uitvloeisel van karaktersterkte en het is juist het sterke karakter, dat de conditio sine qua, non vormt voor den idealen aanvoerder van welken rang ook. Over ditzelfde onderwerp schreven wij reeds eerder 1 „Karakter, waaronder wij verstaan het vermogen, ook tegenover „de grootste moeilijkheden de wilskracht in daden tot uiting te „brengen, wordt in het bijzonder in de militaire loopbaan vereischt, „het is het alpha en omega voor den aanvoerder. Daarnaast een „persoonlijke opvatting en een op studie en ervaring gebaseerd „oordeel, de moed om voor de eigen meening te durven uitkomen, „bésluitvaardigheid, een zekere mate van zelfbewustheid en tact ziet daar „in a nutshell" de natuur van den idealen aan voerder. Zijn deze eigenschappen voorhanden, dan volgt hieruit ",van zelf het verlangen en de kracht tot het dragen van verant woordelijkheid, eveneens een element, dat in de militaire maat schappij niet kan worden gemist. Deze eigenschappen passen zich Seer goed aan bij het begrip „discipline", al lijkt het, oppervlakkig „beschouwd, een contradictie; slechts indien men onder discipline „blinde gehoorzaamheid" verstaat, dan is een tegenstelling niet te „vermijden. Doch degene, die over aanvoerderseigenschappen "beschikt, zal de grens weten te trekken tusschen „gehoorzaam heid" en het handelen naar eigen inzicht en geweten. Bij hem is „de discipline van nature een deel van zijn persoonlijkheid ge- Worden; hij aarzelt niet op het goede oogenblik van den voor beschreven weg af te wijken". 2) In verband hiermede moge artikel 12 van het Reglement betref fende de Krijgstucht voor Nederlandsch-Indië in herinnering worden geroepen. In dit voorschrift treft men eveneens de open lijke erkenning van het recht van initiatief aan. „(1) De algemeene verplichting van den militair tot gehoor zaamheid mag evenwel nimmer leiden tot onzelfstandigheid, be sluiteloosheid, gebrek aan durf of willoos blijven. „(2) Indien het een militair blijkt dat, als gevolg van wijziging „der omstandigheden sedert het oogenblik waarop het bevel ge- geven werd of van het bestaan van een anderen toestand ter b Zie Orgaan N.I.O.V. 1933, blz. 198 e.v. 2) Zie ook F.S.R., Deel II, Hoofdstuk II: „De bepaalde noodzakelijk ken merkende eigenschappen van een commandant zijn: een sterke en vast beraden wil en de bereidwilligheid tot het dragen van verantwoordelijkheid. „De voornaamste taak van een commandant is het nemen van beslissingen. „Het leiderschap eischt persoonlijken moed, veel verstand, een gezond oordeel de gave van intuitie en een groote mate van besluitvaardigheid". 237

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 37