5. UIT DE PRACTIJK. H.
(Oogenschijnlijk kleinigheden, maar toch van belang)
door
A. M. SIEREVELT,
Luitenant Kolonel der Infanterie.
De patrouilleerende brigade
Vaak ziet men, vooral in gepacificeerd gebied, waar immers toch
niets gebeurt, dat tijdens het opbreken van het bivak de voor den
nacht uitgezette post(en) inrukt (inrukken) om zich ook te gaan
klaarmaken voor den afmarsch. Hiertegen kan niet sterk genoeg
worden opgetreden. Het „waarom" komt mij overbodig voor om
hier verder te behandelen.
De brigadecommandant zorge er maar voor, dat de op post
staande manschappen bijtijds worden afgelost door anderen, die
hun veldzak reeds hebben gepakt.
Het oprollen van brigadezeilen dient onder persoonlijk toezicht
van den brigadecommandant door de manschappen te geschie
den en niet door de veroordeelden of de koelie's; deze laatsten
zijn alleen aangewezen om ze te dragen.
De brigadecommandant lette erop, dat de zeilen ter voorkoming
van lekkage volkomen glad worden opgerold, want vooral tegen
woordig, zal hij ze lang moeten gebruiken.
Vóór den afmarsch overtuige de brigadecommandant er zich van,
dat de veroordeelden (Inl. dragers) alles goed gebonden hebben,
opdat hij onderweg geen last krijge van rinkelende mokken, veld-
flesschen dwangarbeiders, e.d. Bij geroutineerde veroordeelden zal
men daarvan geen last hebben, echter wel bij nieuwelingen. Ook
bij jonge soldaten zal men daar in den beginne op moeten letten.
Er dient streng op te worden gelet, dat er geen soldaten zijn,
die de koelie's of de veroordeelden gebruiken om voor hen ook
nog wat te dragen.
Gaat men den marsch in, dan marcheert het kader altijd op de
voor hen voorgeschreven plaats, ook in gepacificeerd gebied. De
troep zoowel als de bevolking moeten eraan gewend blijven, dat
de kompeni in bivak en op marsch altijd waakzaam is. Bovendien
wat voor een indruk moet het maken op den troep, als het kader
246