Van Lienden nu kwam tot de conclusie, dat voor alle militairen
een eerste vereischte is de activiteit; vérdere gewenschte eigen
schappen hingen van de positie van den toekomstigen militair af.
Voor soldaat zou het theoretisch beste type het sanguinische
(actief, niet emotioneel, primair), voor den subalternen officier
het cholerische (actief, emotioneel, primair) zijn. Voor de hoogere
functies in elk der beide categorieën treedt de eisch van secundaire
functie op: de veldheer zou bij voorkeur tot het gepassionneerde
type (actief, emotioneel, secundair)de onderofficier tot het phleg-
matische type (actief, niet emotioneel, secundair) moeten behoo-
ren. Bij een tweede onderzoek, later ingesteld naar de resultaten
van de vroeger geklassificeerde militairen na eenige jaren dienst
in Indië, bleken slechts kleine wijzigingen van de theoretisch
gevonden eischen noodig'zoo scheen in de practijk ook voor de
niet gegradueerde militairen het phlegmatische type meer te vol
doen dan het sanguinische.
Van grooter belang dan voor selectie welke typen wèl, was het
onderzoek misschien voor de beslissing welke typen niet voor den
militairen dienst aangenomen moeten worden. Zoo bleken in de
practijk het nerveuze (niet actieve, emotioneele, primaire, dus
juist de tegenstelling van het gewenschte phlegmatische en het
amorphe type (niet actief, niet emotioneel, primair) in het
geheel niet te voldoen. Een dergelijk onderzoek is wel speciaal
voor een leger als het onze van groote waarde. Waar de grootte
van een beroepsleger in het algemeen en van ons Kon. Ned.-Indi
sche leger in het bijzonder, door allerlei beperkende omstandig
heden van financiëelen en anderen aard is begrensd, is alleen
door verbetering van de qualiteit dus door intensieve selectie
van het aan te werven menschenmateriaal een grootere ge-
vechtswaarde te verkrijgen. Gelijk we later zullen zien, vallen in
oorlogstijd de psychisch minderwaardige militairen spoedig in
grooten getale afdoor een goed doorgevoerde psychologische
keuring is mogelijkerwijze te bereiken, dat de kern, het beroeps
leger, zoo lang mogelijk aan den druk van de oorlogsomstandig
heden een geestelijken weerstand kan bieden. Wij verkeeren
echter op het gebied van psychologische keuringen op een nog
weinig verkend terrein. Dr. Van Lienden geeft zelf aan, dat men,
alvorens de typologie van den militair waarde zal krijgen, bij de
keuringen voor de werving over véél en véél meer gegevens zal
dienen te beschikken dan men thans verzameld heeft. Hij vraagt
om feitenmateriaal, om daaruit op den duur empirisch het beste
soldatentype te kunnen bepalen. Men zal hierbij met méér facto
ren dan met de acht typen van de Groningsche school rekening
dienen te houden mogelijk zal men zich zelfs op een meer indi
viduaal-psychologisch standpunt moeten stellen en eiken man
afzonderlijk dienen te beoordeelen op zijn karakter, d.w.z. op het
geheel, dat hij zich met de bouwsteenen, die we proefondervin-
266