284
rust van 15 min. gehouden, halverwege een groote rust van 1 uur, soms
nog een kleine rust in de 2e helft. Men bedenke bij deze cijfers, dat de
troep bestond uit beroepspersoneel, dat reeds gedurende eenige jaren geregeld
getraind was in het maken van groote marschen.
Materieel.
De wijze, waarop in Duitschland het vraagstuk van het veldkanon zich zal
ontwikkelen, verdient alle aandacht, omdat dit land bij de oplossing van dit
probleem minder dan andere mogendheden gebonden is aan groote hoeveel
heden bestaand materieel. In de Art. Rundschau van Aug. 1935 wordt dit
vraagstuk in „1st die Feldkanone überlebtdoor ov. Berlin weder aan de
orde gesteld. Vooropstellende dat het reg. inf. door zijn zwaardere bewape
ning thans in staat is vele vroegere opdrachten voor de div. art. zelf te
vervullen, ziet S. als voornaamste taak voor de huidige art. de bescherming
van de inf. op grooter afstand dan de inf. wapens kunnen bereiken. Deze
bescherming zal in hoofdzaak omvatten bestrijding van de vijandelijke art.
en voorts bij den aanval concentratie van het vuur in de strook waar de
nadruk dient te worden gelegd. Hij vergelijkt voor deze taken de capaciteit
van het veldkanon en die van den lichten veldhouwitser. Het is echter n.o.m.
minder juist om hiertoe een vergelijking te treffen tusschen de D. F.K. 16
en de L.F.H. 16, beide oorlogsproducten, waarvan eerstgenoemde zooals be
kend zeer ongelukkig is uitgevallen. De vergelijking valt dan ook in het
voordeel van de lichte veldhouwitser. Verder is volgens de S. het inschieten
met luchtwaarneming voor het veldkanon onmogelijk!?).
Een krachtig argument zien wij echter wel in de veel grootere moreele
uitwerking van het zwaardere kaliber, waartoe S. de terzake opgedane
oorlogservaring memoreert. Het veldkanon is alleen nog maar „überlegen".
voor de vechtwagenbestrijding, doch daarvoor beschikt de div. reeds over
haar speciale „Taks": 1 compagnie per reg. en 1 afd. per divisie. S. ziet
daarom in een moderne lichte veldhw. het hoofdwapen voor de lichte veld-
art.
De bestrijding van bovenstaande meening heeft niet lang op zich laten wach
ten, want reeds in de Sept. aflevering van de Wehrtechn. Monatschejte 1935
staat ov. Justrow een tegengestelde meening voor in Aufgaben und Mög-
lichkeiten schwerer und schwerster Artillerie. Na een kort overzicht gege
ven te hebben van de ontwikkeling der zware art. gedurende den wereldoor
log constateert hij de voortzetting van de tendenz tot verzwaring van kaliber
en dracht ook na den oorlog in verschillende landen. In den wereldoorlog
had deze opvoering van het vermogen haar reden. Aanvankelijk hebben de D.
er hun successen aan te danken en wel voornamelijk door de verrassing van
den vijand, die een dergelijke massa-inzet van materieel niet verwachtte.
Nadien maakte de loopgravenstrijd een steeds hooger opvoeren der middelen
voor den materieelslag noodzakelijk (Een zijdelingsche sneer aan het Schlief-
fensche operatieplan kan S. ook nu niet achterwege laten; zie I.M.T. '35 Nr.
12)In den toekomstigen oorlog heeft men echter niets aan al dit zware mate
rieel. De betongordel aan Frankrijks Oostgrens is practisch volkomen veilig
voor elke zware art. Men moet zich richten tegen de doelen, die boven den
grond zijn. Een beperkte zware art., zoowel in aantal als vermogen (1015 cm)
is hiervoor voldoende. Het zwaartepunt in den modernen slag, waarbij naar
een snelle beslissing moet worden gestreefd, ligt echter naast de inf.
in de lichte artilleristische wapens, die de inf. overal moeten kunnen volgen.
Snelle vuuropening op de weerstanden, die de eigen inf. den weg versperren,
is eisch. Dit geldt zoowel voor inf. kanon als Tak, voor licht geschut als ld.
geschut. De beslissing valt in de „Nahzonen" en hier is geen plaats voor
het vuur van zware art. Op deze korte afstanden moet men naar verrassing
streven door den inzet van veel licht geschut. Daarna verwijst S. naar het
hiervoren genoemde artikel van ov. Berlin en betwijfelt of men op grond van
grooter moreele uitwerking aan het zware kaliber de voorkeur moet geven.