ven om de importen te vergrooten. Daar die importen voor de onderscheidene staten van verschillenden aard zijn, veroorzaakt de vergrooting van de vraag op allerlei gebied over de geheele lijn een aanmerkelijke prijsstijging op de wereldmarkten. Breekt daarop een oorlog uit tusschen eenige grootmachten, dan is de kans dat deze tot enkele staten beperkt blijft zeer gering. Voor zoo ver onder die omstandigheden nog aanvullingen mogelijk zijn, moet daarvoor een veelvoud van den vredesprijs worden betaald. Hij, die met vooruitzienden blik heeft gehandeld, maakt dan oorlogswinsten. Aldus gezien komt vanzelf de vraag naar voren of het thans niet financieel-economisch een goede politiek zou zijn op verschillend gebied grootere voorraden dan normaal te gaan vormen en in stand te houden. Ik meen die vraag bevestigend te mogen beant woorden, omdat ten eerste we thans nog steeds abnormaal lage vredesprijzen voor die voorraden zullen hebben te betalen en een tendenz van stijging in het prijsverloop is waar te nemen (waar door?) en ten tweede niemand zal kunnen ontkennen, dat de wereldvrede, voor zoover officieel nog bestaand, in ernstige mate en op vele plaatsen wordt bedreigd. Laten we daarom deze kans op oorlogswinst ons niet laten ontgaan en haar waarnemen vóór het te laat is! ORGAAN N.I.O.V. 315 Het Februari-nummer opent met het vervolgartikel „Het Verre Oosten in 1935" van de hand van W. J. Lucardie, waarin de binnenlandsche politieke gebeurtenissen in Japan in het tijdvak van 1 Juli tot 30 September worden besproken, in het bijzonder de moord op generaal Nagata en de politieke verwikkelingen, welke daaruit voortvloeiden. v.R. behandelt in het opstel „De slagader van het Britsche Imperium" de naar aanleiding van het Abessijnsche conflict ontstane gespannen politieke verhouding tusschen Engeland en Italië, welke zich demonstreerde in de maritieme maatregelen, welke vooral van Engelsche zijde werden genomen ter bescherming van de groote slagader van het Britsche Imperium, de Middellandsche Zee. Kapitein Dr. J. M. Somer geeft in het artikel „Het Tweede Nederlandsche Koloniale Imperium" een beschouwing over de wording van den Groot- Nederlandschen Staat, het uiteenvallen van het handelsimperium in 1780 en de nieuwe periode van het nationale réveil, dat werd ingeluid door mannen als Snoeck Hurgronje, van Heutsz en van der Wijck. In „Het Italiaansch- Abessinisch conflict" wordt door N. W. Hofstede een beschouwing gegeven over de geschiedkundige ontwikkeling van dit con flict. Voorts treffen wij aan publicaties van de brieven van den gepensionneerd Kapitein D. Roelofsma en van de vereeniging van oud-officieren van het K.N.I.L. aan het hoofdbestuur van de N.I.O.V., handelend over de normalisatie van pensioenen, alsmede mededeelingen van het hoofdbestuur en de gebrui kelijke rubrieken „Veranderingen" en „Uit Pers en Periodiek". v.V.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 29