XIII. Bij de uitgifte van bijzondere opdrachten dient de waar deering van de persoonlijke en van de beroepskwaliteiten van den betrokken onderaanvoerder richtlijn te zijn voor de détailuitwerking van het bevel. XIV. Eigen besluiteloosheid of onmacht mag nimmer oorzaak zijn van een overdadig ruime toekenning van initiatief aan ondercommandanten. XV. Opzettelijke ongehoorzaamheid aan de ontvangen bevelen is slechts dan te aanvaarden, indien het uitvoeren van de oorspronkelijk gegeven opdracht onmogelijk is dan wel, indien hierdoor het plan van den opdrachtgever geenszins gediend zou zijn ten gevolge van de gewijzigde omstandig heden en de betrokken ondercommandant niet in de gele genheid is zijn opdrachtgeven hieromtrent tijdig in te lichten. x) XVI. Critische bestudeering van de krijgsgeschiedenis blijft steeds de voornaamste grondslag voor de militaire weten schap. De kennis van historische feiten dient niet tot slaaf- sche navolging, doch zij vormt de voedingsbodem voor de onder alle omstandigheden, te nemen besluiten. 348 Zie ook in dit verband V.P.T.L. pt. 48 (1): „De commandant der afdee- „ling met de uitvoering van eenige opdracht belast kortheidshalve verder „te noemen „patrouillecommandant" - zal zich steeds voor den afmarsch „rekenschap geven van de hem opgedragen taak en, als daartoe zijns inziens „aanleiding bestaat, aan zijn lastgever die nadere inlichtingen of bevelen vragen welke hij voor een goede uitvoering noodig of wenschelijk acht." „en voorts het derde lid van hetzelfde punt „Blijkt het, ter plaatse gekomen, „niet mogelijk de opdracht letterlijk uit te voeren en is er geen tijd of gele genheid om andere bevelen te vragen, dan handelt de patrouillecommandant „zooveel mogelijk in den geest van lastgever en opdracht." In denzelfden geest dienen te worden beschouwd de voorschriften in punt 101 lid (1) van A.T.V. II, handelende over den tegenstoot. De tegenstoot immers wordt uitgevoerd op het initiatief van den commandant van de compagnies- of van een compagnie van de bataljonsreserve, indien de naast- hoogere commandant niet zelf de leiding neemt. Onder de omstandigheden, waarop een tegenstoot moet worden uitgevoerd is ruggespraak met den naasthoogeren commandant als regel niet meer mogelijk dus dan treedt het initiatief van den lageren commandant naar voren. Is de eerstgenoemde echter zelf ter plaatse aanwezig, dan kan het verband op geen betere wijze worden gediend dan door zelf de algemeene leiding op zich te nemen. Op overeenkomstige wijze is punt 147 (3) van het G.V.I. op te vatten (ini tiatief van de ondercommandanten bij de uitvoering van vervolgingen), waar ook als onverbiddelijke eisch wordt genoemd „dat zij (de ondercomman danten) hem voortdurend op de hoogte houden van hun bewegingen".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 64