Ter toelichting van het begrip „overvleugeling" [A.T.V. II, 120 (4)] moge het volgende dienen: A.T.V. II pt. 120 (4) geeft aan, wat onder overvleugelen wordt verstaan. Wij moeten daar toe van huis uit een zoodanig breed front innemen, dat met vrij groote zekerheid kan worden aangenomen, dat onze vleugelafdn. niet op 's vijands stelling stuiten. Dat zij echter geen weerstand zullen ontmoeten is niet aan te nemen. Zij zullen immers 's vijands gevechtsbeveiliging (en) moeten terugdrukken. Wat zal er dan gebeuren De vij. veiligheidsafdn. gaan terug, maar mogen het verband met de stelling niet verloren laten gaan. Bovendien zal de vijand, zijn vleugel bedreigd voelende, een mogelijk ontstaan gat zoo snel mogelijk trachten op te vullen. Aldus ontstaat een verlenging van 's vijands vleugel, maar dan teruggebogen, een zij het ook ijl vuurfront. Dan moeten wij nog bedenken, dat aanvallende infanterie onweerstaanbaar wordt aangetrokken door het vij. vuur, zoodat wij ook een omgebogen vleugel zullen zien ontstaan. Bekijken we nu nog eens het voorschrift, dan blijkt, dat niet is aangegeven, of de reserves, die zich tegen 's vijands flank moeten wenden, dit moeten doen door een opening, welke ont staan is na het terugdrukken van 's vijands veiligheidsafdeelingen, of om den buitenvleugel heen. In het eerste geval moeten die reserves niet, in het tweede geval wel buitenwaarts geechelonneerd volgen. Gezien de te verwachten ontwikkeling van den toestand, zooals hiervoren aangegeven, meenen wij van een inzetten van de reserves aan de binnenzijde van de overvleugelende af deeling niet veel heil te mogen verwachten. Al zullen de reserves een grooteren weg moeten afleggen, de aanval tegen 's vijands flank zal om den buitenvleugel heen op minder weerstand stooten en daarom meer succes kunnen boeken, terwijl deze actie waar schijnlijk niet eens meer tijd zal vorderen. A.T.V. II 24 (3) geeft aan, dat de vasthoudende groep dus in dit geval Inf. XIV met alle beschikbare middelen en energie den vijand zal binden, d.w.z. hem beletten op eenige wijze aan de beslissende actie deel te nemen. Dit „binden" geschiedt door aanvallend op te treden, of indien de omstandigheden zulks ge heel uitsluiten, door een krachtige vuurwerkzaamheid. Nu doet zich reeds dadelijk de vraag voor, hoe in ons geval Inf. XIV den vij. a cheval van den marschweg zal moeten binden. Wij zagen reeds, dat 'svij. stelling a cheval van den rijweg zeer sterk is, een krachtige vuurwerkzaamheid alleen zal den vijand dus niet kunnen misleiden. Een aanval is daarom noodig, maar daar voor is art. steun noodzakelijk. Splitsing van A.I Hw. leidt weer tot versnippering van vuurkracht, dus is hier de oplossing, den aanval van Inf. XIV met steun van de heele afdeeling in gang zetten en daarna Inf. XII steunen. Ook kan de aanval van Inf. XIV op dien van Inf. XII volgen [A.T.V. II pt. 166 (4)]. Dit verdient in ons geval echter geen aanbeveling, omdat wij Inf. 366

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 86