3. PROEVE VAN BEANTWOORDING VAN VRAAG Nr. 1
VERSTERKINGSKUNST
gesteld bij het
toelatingsexamen voor de H.K.S. in 1936.
(Met 3 bijlagen achter in dit nummer. Voor de opgave
zie I. M. T. 1936 nr. 4 blz. 374)
door
O. J. L. HUBELER,
Kapitein der Genie.
Behalve de beantwoording van de gestelde vragen zijn vooraf
de overwegingen vermeld, waarop de opstelling der troepen is
gebaseerd, terwijl tot slot nadere toelichtingen zijn gegeven op de
beknopt gehouden beantwoording van de technische punten 2
t/m 5 van de vraag).
OVERWEGINGEN.
Het bataljonsvak vormt een direct verdedigd dus bedreigd ge
deelte van een meer uitgebreid rivierfront. Gelet op de indirecte
verdediging in de nevenvakken, waarbij de rivier zelve slechts
wordt bewaakt door posten c.q. patrouilles steunende op wachten
met meer achterwaarts opgestelde vakreserves, mag flankbeveili
ging hoewel niet van primair belang niet over het hoofd worden
gezien.
Een aanval over het geheel bataljonsfront door een sterke vijan
delijke troepenmacht kan worden verwacht, waarbij meer dan
één overgangsplaats in het vak zal worden gekozen. Gebruik van
vaartuigen zoowel als van aanvalsvonders (rivierbreedte 5060
m) is mogelijk. Het terrein vooral de vijandelijke oever is zeer
bedekt, geen der beide oevers domineert, de algemeene terrein-
vorm is van Z. naar N. dalend. De aanvaller zal zijn overgangs
middelen gemakkelijk gedekt kunnen gereedstellen, waarbij hij
met het oog op de geheimhouding wel minstens 100 m van den
oever verwijderd zal blijven. Het doorschrijden van dezen laat-
sten afstand met de overgangsmiddelen, het te water laten, in
schepen, overvaren en ontschepen zijn de gunstige momenten om
hem verliezen toe te brengen. Het is dus van veel belang de vij
andelijke oever over 100 m diepte, c.q. meer, zoo veel mogelijk
doorzichtig te maken in de eerste plaats op de meest geschikte
427