benoemd en dat hem kort daarna als onderluitenant de
buitengewone onderscheiding te beurt viel benoemd te
worden tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
In 1908 riep generaal Swart den onderluitenant
Kaniess naar Atjeh, het gewest waar Kaniess zou toonen
naast militaire deugden ook groote bestuurdersgaven
te bezitten. Het oorlogsgeluk voerde hem met zijn
marechaussee's van de le Divisie reeds in September
1909 naar de Westelijke valleien van de Gajo Loeös,
het land, dat hem later zoo innig dierbaar zou worden.
Hij wist in korten tijd de in vollen opstand verkeerende
bevolking in een onafgebroken reeks van schitterende
patrouilles en overvallingen zulke rake klappen toe te
brengen, dat de zoo beruchte klewangaanvallen spoedig
tot het verleden behoorden. In deze periode sneuvelden
230 verzetslieden, werden 19 gevangen genomen en
kwamen 500 in onderwerping. De verzetspartij was er
bovendien van overtuigd, dat de onderluitenant Kaniess,
dank zij zijn gelukkig gesternte, in geen hindernis kon
worden gelokt, maar ,,nur der Tüchtige hat
Giück". Zijn succes was van dien aard, dat de colonne-
Kaniess reeds in Juni 1910 naar de toenmalige stand
plaats van de le Divisie, Seulimeum, kon terugkeeren
en enkele maanden later werd de onderluitenant Ka
niess ,,als belooning' voor de door hem gedurende deze
excursie opnieuw geleverde bewijzen van buitengewo
nen moed, beleid, trouw, energie en uitstekende plichts
betrachting" voor den vijand benoemd tot tweeden
luitenant.
Gedurende zijn excursie naar de Gajo Loeös bleek
Kaniess een zoodanige kennis van land, volk en taal
te hebben opgedaan, dat hij korten tijd daarna, Novem
ber 1912, geroepen werd den bekenden kapitein der
marechaussee Muurling als civiel bestuurder van de
Gajo Loeös op te volgen. En hiermede brak de periode