Voor het voeren van de vertragende actie staan den C. Det. E.
twee wegen open t.w.:
oprukken naar de TJITAROEM teneinde den vijand de eerste
vertraging op te leggen door gebruik te maken van deze zeer
belangrijke terreinhindernis;
dan wel
in de omgeving van de TJIKARANG een stelling kiezen, deze
zoo goed mogelijk voorbereiden, en profijt trekken van de
groote schootsvelden, welke dit terrein biedt.
De Det.cdt. overweegt:
er zijn thans geen gegevens beschikbaar of de overgang over
de TJITAROEM al dan niet bezet is;
indien de vijand het terrein op den W. oever reeds heeft bezet,
hetgeen zeer aannemelijk is, moet om het bezit van dat terrein
worden gestreden;
een aanval in dat terrein heeft groote nadeelen:
het aanvalsterrein is zeer ongunstig (open, slecht begaanbaar
buiten de wegen natte tijddaarentegen gemakkelijk te
verdedigen; voor heden is die aanval, gezien het uur van den
dag, niet meer mogelijk, terwijl morgen de vijand waarschijnlijk
verder versterkt zal zijn (2 batn.inf. thans nabij TJIKAMPEK)
voor het inrichten van een stelling bij TJIKARANG is eenigen
tijd beschikbaar en kan waarschijnlijk geschieden buiten
directe gevechtsaanraking;
het besluit opschorten om nadere berichten af te wachten
A.T.V. 118(4) omtrent het aldan niet bezet zijn van den
overgang van de TJITAROEM acht hij, gezien het uur van
den dag niet gewenscht en hij neemt dus aan, dat de vijand
die maatregelen heeft genomen, welke voor hem het hinder
lijkst zijn dus den W. oever van de TJITAROEM heeft bezet.
A.T.VI 18 (5).
De Det. cdt. besluit derhalve niet verder op te rukken doch een
stelling te kiezen in het terrein nabij TJIKARANG.
b. De keuze van de stelling.
Bij de keuze van de stelling voor een vertragend gevecht, wordt
de Det. cdt. geleid door het beginsel „dat het vuur van de art.
en van de mitr. de werkzaamste middelen zijn om de vertraging te
bewerkstelligen" A.T.V. II 190 (2) en „de keuze en inrich
ting in de eerste plaats rekening moeten houden met den eisch van
goede vuuruitwerking op groote afstanden" A.T.V. II 191 (1
Een stelling op den W. oever van de TJIKARANG komt derhalve
niet in aanmerking, aangezien deze stelling geheel geen schootsveld
bezit; bovendien is de beteekenis van de rivier als hindernis twij
felachtig te noemen.
524