NATUURKUNDE
566
7. VRAGEN, GESTELD BIJ HET TOELATINGSEXAMEN
HOOGERE KRIJGSSCHOOL 1936.
(Intendance studiën).
le Vraag; tijd: uur.
Welke soorten arbeidsvermogen kent ge?
Deel mede, wat gij van de beide soorten arbeidsvermogen weetgeef de
onderlinge verhoudingen weer, zoomede enkele formules en geef aan, hoe
deze worden afgeleid.
2de Vraag; tijd: uur.
Welke soorten pompen kent ge?
Op welke beginselen berusten de verschillende pompen? Geef een beschrij
ving van een luchtpomp en een brandspuit en verklaar de werking.
3de Vraag; tijd: uur.
Wat is soortelijke warmte en warmtecapaciteit?
Welke betrekking bestaat er tusschen beide en op welke wijze kunnen zij
worden bepaald?
4de Vraag; tijd: uur.
Een stuk ijzer (soort.gew. 7,6) heeft den vorm van een rechthoekig
parallelopipedum, met ribben van 3, 4 en 5 dm; het drijft op kwik (soort,
gew. 13,6), terwijl de ribbe van 3 dm verticaal is. Men giet zooveel water
op het kwik, dat het bovenvlak van het ijzer met den waterspiegel gelijk
staat. Hoe diep is deze laag water en hoeveel is het ijzer hierdoor gerezen?
SCHEIKUNDE
le Vraag; tijd: uur.
I. Op welke wijzen (de meest gebruikelijke) kan men chloor bereiden
Reacties in formule te brengen.
II. Welke twee stoffen kunnen bij inwerking van chloor of fosfor ontstaan?
Geef de vergelijkingen voor de inwerking van die beide stoffen op „water
en op „aethylalcohol".
III. Wat ontstaat als men chloor laat inwerken op „gebluschte kalk" en op
„kaliumjodide" en wat bij inwerking van chloorwater op een oplossing
van „SOo en op „H=S water".
Reacties in formule te brengen.
2e Vraag; tijd: uur.
I. Wat zijn de chemische eigenschappen van zwavelzuur?
II. Geef door formules weer de inwerking van;