693 huid en bij eenigszins langdurige mosterdgasinwerking onvoldoende was. Met de specifiek werkende chloorkalk (40%) was het resultaat nog onbevredigen der. Bij het minst gevoelige dier, het konijn, beschutte een 1 mm dikke laag reeds onvoldoende. De prophylactische bestrijding van het mosterdgasgevaar zal met dergelijke middelen daarom steeds een dubieus resultaat opleveren, ook al omdat een homogene ectocutaan opgelegde laag nooit blijvend gewaar borgd kan zijn. Huidontsmettingsproeven terstond na mosterdgascontact met droog chloorkalkpoeder, of 40% chloorkalkzalf hadden een onbevredigend resultaat, hoewel invloed op de werking van het mosterdgas niet te betwisten bleek. Hetzelfde resultaat werd verkregen met andere oxydeerende middelen, zooals kaliumpermanganaat (1%), caporit (1%), chloramine (2%) en waterstofsuper- oxyde (3%). Tenslotte werd de invloed van alcaliën in den vorm van zeepen nagegaan. Het daarmee bereikte resultaat was ongeveer gelijk aan dat, wat met de specifieke ontsmetting werd bereikt. Deze proeven hebben aangetoond, dat het vrijwel onmogelijk moet worden geacht in den oorlog een doeltreffende ontsmetting der reeds door mosterdgas aangetaste huid te verkrijgen, aangezien de stof zeer snel het huidweefsel doordringt en niet meer zonder beschadiging der huid daaruit is te ver wijderen. Daar de chemische bescherming der nog niet besmette huid tot heden eveneens onmogelijk is gebleken, zal de oplossing van het vraagstuk voornamelijk zijn te zoeken in het gebruik van gasdichte kleeding en na de gasinwerking in het symptomatisch behandelen der ontstane huidletsels. S. 9. UIT DE PERS. HET DEFENSIE-VRAAGSTUK (Overgenomen uit „Maatschappij-belangen" Maart 1936 van de Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel). Een deskundige medewerker schrijft ons het volgende: De voorstellen der Regeering tot vorming van een fonds voor de verbetering van de materieele uitrusting van land- en zeemacht mogen de gereede aan leiding zijn voor de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, in haar orgaan de bevordering van dit groote defensiebelang te bepleiten. Onze Maatschappij, welke immer zich op het standpunt stelde, dat een zoo krachtig mogelijke weermacht een van de eerste vereischten is voor het behoud van onze nationale zelfstandigheid en dus ook voor de algemeene volkswelvaart, heeft blijkens verschillende door haar Centrale Commissie voor Bezuiniging in den loop der jaren gepubliceerde artikelen daarbij echter voortdurend geijverd voor de meest doelmatige besteding van uiteraard altijd beperkte geldmiddelen. En zoo kan het niet anders of ook op dit tijdstip, nu het defensievraagstuk in den vorm van het aan de orde zijnde fonds zoo sterk op den voorgrond treedt, dienen de Regeeringsvoorstellen met groote nauwlettendheid op hun doelmatigheid te worden onderzocht. Het is thans al weer ongeveer twee jaar geleden, dat de Commissie-Idenburg in de zoo bijzonder gunstige gelegenheid werd gesteld het defensievraagstuk voor Groot-Nederland, omvattend alzoo de organisatie van Staatsmarine en beide Legers, in behandeling te nemen en voor hen, die met stijgende bezorgdheid de enorme ontwikkeling der luchtmachten in het buitenland hadden gadegeslagen, was het destijd alleen ietwat treffend, dat bij de samen-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 103