in zijn vrijen tijd op een draf naar het voetbalveld verdwijnt, zal door ieder met beweeglijk worden gequalificeerd. Maar er zijn anderen, die oogenschijnlijk rustig zijn, doch die b.v. in het gelid staande, hun hoofd niet stil kunnen houden weer anderen zitten tijdens de les onbewust met hun vingers te spelen e.d. Zijn deze nerveus-beweeglijke recruten ook beweeglijk in den zin van onze eerste vraag Nu is het mij gebleken, dat de kl.cdtn., die hun leerlingen het meest zien bij de lessen, bij exercitie, in het gelid staande, heel vaak alleen de boven beschreven nerveuze beweeglijkheid opmer ken, omdat deze hen treft als hinderlijk. De veel kenmerkender drang tot actie, de behoefte om hun energie in daden om te zetten, van het eerst aangegeven type, ontgaat hun. Op deze wijze worden op de roode kaarten jongens, die uitgesproken beweeglijk zijn, kalm genoemd en omgekeerd worden in wezen kalme elementen als beweeglijk gekenmerkt. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat de beide hierboven geschetste soorten van beweeglijkheid niet over één kam geschoren mogen worden. Zulks blijkt duidelijk, wanneer wij nagaan, met welke grondfuncties de eigenschap beweeglijk correlaat is (zie van Lienden: „Bijdrage tot de typologie van den militair")Dit zijn nl. emotionaliteit, activiteit, en primaire functie (Dr. G. Heijmans: „Inleiding tot de speciale psychologie"). Bij de beweeglijkheid, die wij het eerst schetsten, zijn inderdaad de genoemde grondfuncties gemakkelijk aan te voelen. De ner veuze beweeglijkheid heeft echter niets met activiteit, noch met primaire functie uit te staan, hoogstens iets met emotionaliteit. Wanneer wij dus in onze berekeningen van het temperaments type uit de gegevens van den kl.cdt. zonder meer op beweeglijk afgaan, loopen wij een niet geringe kans, recruten actief te maken, die het volstrekt niet zijn. Hetzelfde geldt voor primaire functie. Men kan het echter den onderofficier moeilijk euvel duiden, dat hij, niet wetend tot welke conclusies zijn beoordeeling aanleiding geeft, geen onderscheid maakt, of veeleer wéét te maken, tusschen beweeglijkheid, op te vatten als uiting van bewegingsdrang en beweeglijkheid als uiting van nervositeit. De juiste beantwoording van de tweede vraag, steeds met pleizier bij den dienst of bij buien, ligt, zoo zal men meenen, toch wel geheel binnen het bereik van den gemiddelden kl.cdt. Maar ook hier liggen voetangels en klemmen. Gewoonlijk beoordeelt de kl.cdt. het al of niet met pleizier bij den dienst zijn, naar de houding van den recruut bij de theorie. Onoplettendheid, meer of minder duidelijke teekenen van zich vervelen, worden, om zoo te zeggen, „gestraft" met de aanteekening „bij buien". Dit moge in veel gevallen juist zijn, heel vaak is het dit niet. Onder de tegenwoor dige omstandigheden loopt het ontwikkelingspeil onzer recruten zeer sterk uiteen. 651

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 61