Daarna zie ik de recruten nog eens terug in tegenwoordigheid van den kl.cdt- en deze laatste heeft dan gelegenheid zijn meening te motiveeren. De eindlijst wordt tenslotte opgemaakt uit de beoordeeling door den kl.cdt., aangevuld met de meening van den det.cdt., en mijn eigen, langs deductieven weg verkregen, oordeel. De eindlijst kan zoodoende aanmerkelijk verschillen met de oor spronkelijk door den kl.cdt. ingediende lijst Toch is het denkbaar dat, hoezeer het oordeel over de verschil lende eigenschappen ook uiteenloopt, het uit de eigenschappen opgemaakte temperamentstype hetzelfde zou blijken te zijn. Als wij een man beweeglijk (E. A. P.), bij buien (nA) en koel (nE. S.) noemen, en de kl.cdt. vindt hem kalm (nE. nA. S.), bij den dienst (A), en heftig (E. P.), dan zou, bij eensluidend oordeel over de andere eigenschappen, het eindresultaat hetzelfde kunnen zijn. De practijk leert echter, dat zulks niet het geval is. Voor een vijftal klassen werd het type bepaald 1° op de gegevens van den kl.cdt. 2° op de door det.cdt. en mij, na gemeenschappelijk overleg, gewijzigde gegevens van den kl.cdt. Het resultaat, wat het temperamentstype betreft, was slechts in gemiddeld 59,6 gelijk. Nu maakt het voor uitzending weinig verschil of een bepaalde recruut op de gegevens van den kl.cdt. b.v. sanguinicus wordt en, op de door ons gecorrigeerde, phlegmaat. Beiden zijn immers gunstige temperamentstypen. Maar zelfs, wan neer wij dit in aanmerking nemen, bleef er toch nog 23,7 van de lijsten over, waarbij het verschil tusschen het uit de gegevens der kl.cdtn. opgemaakte temperamentstype en dat, uit onze gege vens opgemaakte, belangrijk was. Wat is nu wel de oorzaak, dat onze kl.odtn. niet in staat zijn, ons, door middel van de roode kaart, een juist beeld van een re cruut te geven Wanneer zij hun taak bij de Kol. Res. aanvaarden, wordt hun uitgelegd, wat met de verschillende vragen bedoeld wordt. Wellicht ten overvloede zij hier opgemerkt, dat de sgtn., die met het selectie-werk worden belast, zonder uitzondering een behoorlijken staat van dienst hebben. Het zijn menschen, die ge toond hebben goede onderofficieren te zijn. Daar behoeven wij de oorzaak dus niet in te zoeken. Zijn zij dan misschien niet voldoende onderlegd, of missen zij de voor dit werk noodzakelijke algemeene ontwikkeling Ja en neen; ja, omdat ons gebleken is, dat zij dikwijls de be- teekenis van begrippen als resoluut, besluiteloos, enz. niet be grijpen; neen, omdat zich het feit voordoet, dat het volstrekt niet juist de meest ontwikkelden zijn, die de beste lijsten indienen. Dat het om andere dingen gaat dan ontwikkeling alleen, bleek ons gedurende de periode, dat een aantal cadet-sgtn. den dienst bij de Kol. Res. meemaakte, en evenals de kl.odtn. een aantal 663

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 73