waren zich te verzamelen, liet hij het geheele VI korps van Hiller (30.000 man) aan de Isar ter observatie achter, wat rijkelijk veel schijnt. Zoodat hij dus met bijna 100.000 man verder rukte, en Davout tusschen de groepen Bellegarde van 50.000 man en KARL van 100.000 man kwade kansen scheen te loopen. Gelukkig voor hem ageerden die groepen zoo hopeloos stroef (het Ve korps b.v. legde den 17 April 11 km af)dat er feitelijk niet zoo veel gevaar dreigde. Den 18 April kreeg KARL bericht, dat Davout in Regensburg op den Z. oever was overgegaan, weshalve hij de marschrichting van zijn rechter drie korpsen van NW. naar N. deed draaien om Davout, die nog 40 km verwijderd was, aan te vallen. Had KARL's Ve korps onder aartshertog LUDWIG wat meer activiteit getoond en den Opperbevelhebber gemeld, dat achter de Abens, dus in onmiddellijk bereik van het hoofdleger, de Beieren, Wurtem- bergers en 2 Fransche divisiën stonden, te zamen sterk 50.000 man, dan had hij deze den 19 April met dubbele overmacht kunnen aanvallen en natuurlijk beslissend verslaan, aldus het centrum van de verspreide Fransche groepeering doorbrekend. Davout bleef daarbij tusschen de twee vuren. Op dezen 18 April was ook NAPOLÉON in Ingolstadt aange komen, in de „vide effrayant" tusschen de groote vleugelgroepen Davout en Masséna, waar zijn aanwezigheid het noodigst was. En vlug van begrip als hij was, voelde hij hoe een Fransche catastro phe haast onvermijdelijk was geworden. De aansporing in zijn bevel van 18 April aan Masséna „Activité, activité, vitesse Je me recommande a vous was dan ook volkomen op haar plaats. Aartshertog KARL haalde dus eindelijk uit voor den beslissen- den slag tegen Davout. In den morgen van den 19 April was de toestand als volgtDavout marcheerde in 3 colonnes uit Regens burg af, front 4 km, vlak langs de Donau in ZW. richting om zich bij het Fransche centrum aan te sluiten; in Regensburg bleef slechts 1 regiment achter om den afmarsch in den rug te dekken tegen Bellegarde. Ook KARL's 100.000 man rukten in 3 colonnes op van te zamen 69.000 man, over een frontbreedte van 15 km in NO. richting, rechtervleugel voor, terwijl de overblijvende 31.000 man verdeeld waren langs een keten, welke de offensieve groep vast snoerde aan de uitgangsbasis aan de Isar. Dat beloofde dus van de Oostenrijksche zijde te worden een strategisch-geografische opmarsch, waarbij men weinig kwade kansen liep maar ook stellig niets zou winnen. In plaats van naar Davout te marcheeren en zijn leger aan te vallen, rukte men in een zeer veilig front op naar eenige in het NO. gelegen marschdoelen zonder tactische betee- kenis, terwijl men toch terdege wist waar men Davout had te zoeken. Alles wees er nu op, dat de in een zeer smal maar zeer krachtig 601

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 9