796
Op den 5en April, terwijl de luchtstrijdkrachten als steeds doorgingen
met het vervolgen van den vijand en de Atzebo Galla's de uit elkaar ge
slagen Sjoa'sche strijdkrachten bestookten, gaf ik bevel aan het Eritreesche
Legercorps om de voortzetting der beweging naar Dessié voor te bereiden
en na allen eventueelen weerstand gebroken te hebben, de stad vóór den
15en April te bezettenaan het Eerste Legerkorps, dat ik met nieuwe
eenheden afkomstig van andere sectoren versterkte, om tusschen Mai Ceu
en Quoram halt te houden, de wegwerkzaamheden, welke gedurende den
slag waren vertraagd, krachtig aan te pakken en het commando over de
geheele operatielijn en de leiding van den opvoer van benoodigdheden ten
behoeve van beide Legerkorpsen op zich te nemen.
Tegelijkertijd moest het Genie-Commando doorgaan met het verbeteren
van de waarlijk onbruikbare wegen vóór Mai Ceu. De Intendance moest met
hare gebruikelijke activiteit voorzieningen treffen voor de organisatie van
hare inrichtingen en den aanvoer.
Het plan voor den opmarsch.
Den 6en April ontbood ik den Algemeenen Intendant en den Commandant
der Genie op mijn Commando-post om hun mijn plan voor den marsch
van een sterke gemotoriseerde colonne naar de vijandelijke hoofstad uit
te leggen. De mogelijkheid daarvan had ik duidelijk ingezien gedurende
den slag in Sjire zoodat ik op den 8sten Maart een eerste waarschuwing gaf.
De onderneming achtte ik zeer goed mogelijk, ofschoon zij niet gemakkelijk
uit te voeren zou zijn door de vele noodige middelen en den slechten toe
stand der wegen. Ik kon dus onmiddellijk bevelen geven gebaseerd op het
volgende algemeene programma
Bijeenbrengen van vrachtwagens (ongeveer 1300)
Concentratie van de auto-colonne te Dessié tusschen 20 en 22 April
Vertrek van laatstgenoemde plaats tusschen den 23en en den 25en;
Aankomst op de vijandelijke hoofdplaats tegen den 30en.
Terwijl ik op deze wijze de volledige en snelle uitbuiting van het succes
voorbereidde en de organisatie daarvan op gang bracht, trof ik maatregelen
voor een voorloopige politiek-militaire regeling ten aanzien van het uitge
strekte gebied ten Zuiden der Takazze, waar ik de drie militaire sectoren
Wolkait, Semien en Gondar onder één politieke leiding stelde, rechtstreeks
ondergeschikt aan mij.
De gunstige toestand, welke zich daar onmiddellijk na het begin van
onzen opmarsch over de Takazze en de Setit had afgeteekend, was snel
aan het consolideeren.
De symptomen hiervan waren duidelijk de talrijke onderwerpingen van
hoofden en ook belangrijke onderhoofden, de inlevering van wapens, de
opluchting bij de geheele bevolking wegens het einde der anarchie en onze
afdoende bescherming en steun.
Intusschen zette Ras Immiroe zijn terugtocht voort naar Godsjam, dat
nog steeds in opstand was en waar onze actie en troepenconcentraties te
samen met onze voortgaande militah-e penetratie zich steeds meer lieten gelden.
Terwijl de troepen voortgingen met den aanleg van de noodzakelijke
wegen voor den opvoer van him behoeften, bezetten zij gaandeweg de
volgende plaatsenGadabi, op den 6en April Djellabat op den 12en, aldus
zich van de controle over de Engelsch-Soedaneesche grensstreek verzeke
rende op den zelfden dag, het schiereiland Gorgora, waarboven voor de
eerste maal onze vlag, zichtbaar van het Tanameer, wapperde Tzegedé
op den 17enop den 21en Bahr Uar, aan het meest zuidelijke punt van
het meer, dat hierdoor geheel onder onze controle werd geplaatst op den
28e Debra Tabor, hoofdplaats van het district Beghemeder en zetel van
Ras Cassa.