bij de bepaling van de hoeveelheid projectielen en dus meer te
verschieten d.w.z. een grooter aantal in denzelfden tijd. En wellicht
zal men tot staving van dezen gedachtengang verwijzen naar de
geweldige art.beschietingen tijdens den wereldoorlog. Ons antwoord
daarop moet ontkennend luiden, omdat:
a. de massale artilleriebeschietingen eenerzijds het gevolg waren
van den stellingoorlog, waar vernieling van hindernissen,
schuilplaatsen a.a. werd nagestreefd, anderzijds een misbruik
waren bij het tactisch gebruik der art., daar dit niet gebaseerd
was op de beginselen van samenwerking in tijd en plaats.
Men schoot ook waar en wanneer de inf. dien steun niet
of nog niet behoefde. Een Fransch schrijver berekende, dat
in de laatste maanden van den wereldoorlog, toen dus het
karakter van den bewegingsoorlog reeds veel meer op den
voorgrond trad, de art. 4 a 5 ton munitie verschoot om één
Duitscher buiten gevecht te stellen. Wanneer wij deze getallen
op onze minitieuitrusting der Divisie zouden overbrengen n-1.
2 dagvoorraden totaal, zouden daarmede slechts 40 a 50 vijan
den buiten gevecht kunnen worden gesteld;
b. grootere vuursnelheden per stuk zouden worden geëischt of
wel kleinere per batterij te bevuren frontgedeelten. Het eerste
heeft zijn grenzen, welke neergelegd zijn in het V.S.A. n.l.
1. normale vuurtempo (dat geruimen tijd kan worden vol
gehouden, zonder de bediening bovenmate te vermoeien)
2 schoten per minuut;
2. tempo 4 sch. per min., hoogstens 15 min. vol te houden;
3. tempo 6 a 8, hoogstens 5 min;
4. snelste tempo hoogstens 2 min.
Alles voor snelvuurgeschut.
Kleinere per batterij te bevuren frontgedeelten zijn voor onze,
zoo zwakke art., waarvan toch al zooveel gevraagd moet worden,
geheel onaannemelijk. Art steun zou dan op een te gering aantal
plaatsen kunnen worden gegeven of op te smalle fronten.
Nu wij toch op het terrein van de zwakte van onze art. zijn
beland, willen wij niet nalaten ervoor te waarschuwen, dat, mogen
wij eenerzijds een te sterken steun verwerpen op grond van het
weinige, dat wij hebben, wij anderzijds de neiging, die zou kunnen
bestaan om op zooveel mogelijk plaatsen d.w.z. op zoo breed
mogelijke frontgedeelten te steunen, ten sterkste moeten tegen
gaan. Er is een empirisch in den wereldoorlog vastgestelde norm
en daarvan afwijken in negatieven zin, maakt den inf.steun illusoir.
Een krijgsgeschiedkundig voorbeeld moge dit demonstreeren:
728