Het getuigt dan ook van een zuiver inzicht in het gebruik der
art., dat onze voorschriften zich op het standpunt stellen, dat de
gelegenheid tot het toepassen van de vuurwals als zoodanig (be
geleidend afsluitingsvuur, dat zich in het tempo der aanvallende
troepen verplaatst) uiterst zeldzaam zal zijn. Noch de aard van
den strijd, dien wij mogen verwachten, noch onze hoeveelheid art.
en munitie wettigen een dergelijke gedenatureerde wijze van
samenwerking. Slechts juiste plaats, tijd en hoeveelheid zij het pa
rool! Elkaar ziende maken om dit te kunnen bereTkêrfen met een
schieten met een blinddoek voor. Daarin moet de oplossing worden
gezocht. En dit zal uiteindelijk slechts te vinden zijn in het nauwe
contact tusschen de samenwerkende ondercommandanten.
(Slot volgt)-
734
ORGAAN N. I. O. V.
Het Juninummer opent met het vervolg-artikel „Het Verre Oosten in 1935''
van W. J. Lucardie. S. behandelt het slot van de gebeurtenissen in het laatste
kwartaal, in het bijzonder den expansiedrang in Z. richting (waarbij ook de
verhouding tot Ned.-Indië wordt besproken) en de grensgeschillen aan de
Russisch-Mandsjoerijsche en Mongoolsch-Mandsjoerijsche grens.
In het slot van „Veekralen en groententuinen" geeft de kapitein J. Ferree
verdere aanwijzingen voor hen, die met het beheer van groententuinen zijn
of kunnen worden belast. S. wijst er o.m. op, dat het bezit van goed rendee-
rende veekralen en groententuinen voor de garnizoenen in de oliehavens een
defensiebelang is.
Onder den titel „Het aandeel van den M. G. D. in de bescherming der
troepen tegen aanvallen met blaartrekkend gas" geeft Dr. J. Visser zijn
ideeën weer over de taakverdeeling tusschen den gasdienst en den M. G. D.
m.b.t. de gasbescherming.
N.a.v. een zinsnede voorkomende in een artikel„Lombok 1894. De
krijgsverrichtingen bij Sasari op 22 November" in het Decemberorgaan 1935,
waaruit zou kunnen blijken dat de houding van Inf. XI te wenschen over
zou hebben gelaten, worden door de redactie gedeelten van officieele versla
gen gepubliceerd, waaruit het tegendeel blijkt en waardoor aldus een onrecht
wordt hersteld. E.e.a. is onderzocht op verzoek van de gepensionneerde
officieren H. C. J. ter Beek, luit. gen. b.d. en W. J. R. Lanzing, luit. kol. b.d.,
die beiden in die dagen tot Inf. XI behoorden.
Verder treffen wij eenige vereenigingsmededeelingen aan alsmede de
gebruikelijke rubrieken „Veranderingen" en „Uit pers en periodiek".
d. V.