indruk" niet gemist kan worden. Dokter Peiffer komt dan tot de volgende conclusies 1. typologische selectie door onderofficieren voert niet tot be trouwbare resultaten, 2. het typologisch onderzoek dwingt den klassecommandant tot intensieve observatie van eiken man afzonderlijk, 3. het gevonden temperamentstype kan aanwijzing geven in één of andere richting, 4. indien men alleen de z.g. goede typen zou willen uitzenden, komt men er tekort en 5. de factor „algemeene indruk" mag niet worden uitgeschakeld. Aangeteekend moge worden, dat in verband met het onder 1 geplaatste aan de onderofficieren zoowel schriftelijk als monde ling meermalen uiteen gezet wordt, wat de juiste beteekenis is van de in te vullen vragen, maar toch staat men telkens weer voor verrassingen. Dr. van Lienden is dus thans van meening, dat de selectie nu zeer goed mogelijk is, terwijl de heer Peiffer en met hem de overige officieren van de Koloniale Reserve, van meening zijn, dat we er nog niet zijn. Alvorens nu de practische resultaten van het laatste onderzoek nader te bespreken, wil ik wijzen op eenige gedeelten uit bijlage nr. 82. A. Op blz. 6 zegt van Lienden, na gewezen te hebben op moge lijk te maken fouten „gelukkig hebben we ons empirisch onder zoek achter de hand. Zelfs al hadden we al deze fouten gemaakt, dan is het nog een vaststaand feit, dat de candidaten in Nijmegen tot typen desnoods verkeerd gediagnosticeerde) zijn onder te brengen en dat enkele van die typen de voorkeur verdienen om uitgezonden te worden als soldaat". B. Op blz. 12 „We aanvaarden de consequentie, dat een oor deel nooit objectief kan zijn, maar willen nu nagaan, wie het objectieve oordeel het meest benaderen kan. De troepenofficier met kijk-op-militairen of de typoloog. Voor ons bestaat uit den aard der zaak geen twijfel, we hebben immers reeds aangetoond, dat het typologisch onderzoek betere resultaten geeft". C. Op blzn. 20 en 21„Wij willen hierbij wel zeggen, dat we eertijds in Nijmegen de R.T.W. reeds toepasten, hetgeen waar schijnlijk heeft gemaakt, dat de typologische diagnostiek juist geweest is". D. Op blz. 23 „vanzelfsprekend kan men hier tegenover stel len, dat ook het temperamentstype in Indië anders zal zijn dan in Nijmegen", terwijl in een noot onder aan de blz. staat„Een empirisch onderzoek hieromtrent werd door ons voorbereid". 757

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 61