We mogen dus niet zeggen „stuur geen sentimenteelen of ner- veuzen naar Indië", want uit de practijk blijkt, dat er heel wat goeds onder aanwezig is (indien men het bovenstaande beschouwt) ad. B. Het gehouden onderzoek wijst verder uit, dat van 106 man de typoloog in Nijmegen er 51 met „gunstig" beoordeelde. Hiervan stonden er 32 in Indië met „goed militair" aangeschreven of 63 De troepenofficier in Nijmegen had 169 man van de 232 als „goed" aangegeven. Hiervan bleven in Indië „goed" 122 of 72 In het geheel was door den typoloog in Nijmegen in 38 van de 106 gevallen de juiste prognose gesteld of bij 36 terwijl de troepenofficier 144 maal van de 232 de juiste beoordeeling gegeven had, hetgeen neerkomt op 62 De sub. B geciteerde uitspraak komt dus evenmin overeen met de practijk. Het verschil in de „goeden" is echter niet groot, doch pleit toch voor den troepenofficier. Door e.e.a. meen ik dan ook, in tegenstelling met hetgeen Dr. van Lienden schrijft, dat wij thans nog geen definitieve conclusies uit het typologisch onderzoek mogen trekken. Het onderzoek zal nog eenigen tijd moeten worden voortgezet, waarvoor dz. een voor stel is ingediend, hetgeen op het volgende neerkomt. Van de sedert November 1935 uitgezonden militairen moeten wederom gegevens verzameld worden, waartoe de kaarten gereed zijn. Deze kaarten worden aan de Koloniale Reserve teruggezon den a. na afloop van den recrutentijd en b. (de tweede kaart) na een tweejarig verblijf in Indië. De kaarten worden bij de korpsbescheiden van den man opge legd, zoodat iedere commandant tijdig van tevoren weet, dat hij op een gegeven moment die kaarten in moet vullen. Speciaal wordt verzocht ook de kaarten van degenen, die het Leger tusschentijds verlaten, in te vullen. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat bij wisseling van com mando kort voor het indienen van de kaarten de invulling door den aftredenden commandant meer waarde heeft, dan een beoor deeling, welke slechts over eenige maanden loopt. De medewerking van de daarmede belaste officieren moge hier bij worden ingeroepen. Het geldt een Legerbelang. Tenslotte mogen nog eenige gegevens volgen, welke uit het on derzoek zijn gebleken. I. a. De vier actieve groepen. Van de 33 gepassioneerden werden er in Indië 7 of 21 niet actief. Van de 23 phlegmaten werden er in Indië 6 of 26 niet actief. 760

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 64