773 7. BOEKBESPREKING. I. De Duitsche Herbewapening. In dit boekwerk, geschreven door J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst, Generaal-Majoor, Adjudant in B. D. van H. M. de Koningin, verschaft S. ons een aantal waardevolle gegevens over de Duitsche herbewapening, v.z.v. het leger betreffende. De vloot blijft buiten beschouwing, terwijl van de luchtmacht slechts de luchtdoelartillerie wordt besproken, hetgeen zijn oor zaak daarin vindt, dat S. nog niet beschikt over de gegevens betreffende de organisatie van de eigenlijke luchtstrijdkrachten. De eerste indruk, dien het boek ons geeft, is wel, dat Duitschland zich op voorbeeldige wijze op den door generaal Ludendorff beschreven „abso- luten oorlog" voorbereidt. Zoo vinden we b.v. door S. vermeld, dat de Reichskriegsminister tevens opperbevelhebber van de weermacht is, terwijl de industrie op een zoodanige wijze voor de herbewapening werkzaam is, dat gevoegelijk van een gedeeltelijke industrieele mobilisatie kan worden gesproken. In den absoluten stalt wordt de absolute weermacht voor het voeren van den absoluten oorlog gevormd. De tweede indruk is, dat Duitsch land profiteert van de gunstige omstandigheid, dat het niet belemmerd door groote materieel voorraden na jarenlange studie de beste organisatie voor zijn weermacht heeft kunnen kiezen. De door S. verzamelde gegevens kunnen in twee groepen worden onder scheiden, t.w. a. die, welke de gegevens omvat, in het bijzonder van belang voor de verantwoordelijke leiders der nabuurstaten en die betrekking hebben op de binnen eenige jaren te bereiken legersterkte, op het bij mobilisatie in eerste lijn uit te brengen aantal grocte eenheden en op de middelen, welke een snelle concentratie waarborgen (uitbouw van enorme kunstautowegen). b. die welke de gegevens omvat betreffende de organisatiën, waarvan de kennisname ieder officier warm wordt aanbevolen, omdat men zich daar uit een denkbeeld kan vormen van de samenstelling en de materieele uit rusting van op moderne leest geschoeide legeronderdeelen. Enkele van de ad b. genoemde gegevens mogen hier nader worden ver meld. V.w.b. de art.bewapening valt bij de div. een verzwaring van het kaliber te constateeren, doordat het veldkanon door de 10.5 cm hw. wordt vervangen. Daarmede treedt het streven naar „uitwerking" (in oorlogstijd zoo zeer gewenscht) duidelijk naar voren. S. geeft terecht aan, dat het inf. reg. in zijn 6 lichte en 3 middelbare mijnenwerpers vooral wanneer de laatste door modern materieel zal zijn vervangen een ideale begeleidende art. bezit; de hw. leent zich niet voor deze taak evenmin trouwens als het veldkanon)Het inf. reg. bezit een groote vuurkracht in zijn 108 lt.mitrn., 36 mitrn., 9 mwn. en 9 tankafweerkanonnen. S. vermeldt verder, dat de div. over een krachtigen tankafweer beschikt, aangezien er bij div. nog 3 afzonder lijke Tak.-cien. zijn ingedeeld (in totaal dus 54 kanonnen van 4.7 cm). Voorts toont S. ons op overzichtelijke wijze, dat de organisatie van de pantsertroepen (gemechaniseerde divn.) met één slag verder doorgevoerd is dan in andere landen, Rusland wellicht uitgezonderd. Zij zijn in een afzonderlijk legerkorps opgenomen. De Duitschers hebben voor deze gedeeltelijk de taak van de vroegere cav.korpsen overnemende divn. de lt.vew. als hoofdbewapening gekozen, maar het behoeft wel geen nader be-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 77