785 Interessant zijn ook de beschouwingen, die S. wijdt aan de materieelvoor- ziening. De nog steeds voortschrijdende technische ontwikkeling, in het bijzonder voor wat betreft snelheid, actieradius en draagvermogen, heeft tot gevolg, dat de toestellen over het algemeen nog vrij snel verouderen. Hier door bestaat in de meeste luchtmachten het vliegend materieel dan ook voor slechts een klein gedeelte uit moderne toestellen (gemiddeld 20 a 50 van het totaal aantal) hetgeen o.m. tot gevolg heeft, dat men veel verschillende toestel-typen aantreft. Van veel belang is het echter bij de materieelvoor- ziening te werk te gaan volgens een bouwprogramma, dat voor eenige jaren vast ligt en waarbij de opdrachten voor het ontwikkelen van proto-typen over de verschillende vliegtuigfabrieken worden verdeeld. In dit bouwpro gramma moet verder de verhouding tusschen modern en ouder materieel en de hoeveelheid reservetoestellen worden vastgelegd. Zoo werken thans Enge land en Frankrijk volgens een drie-jarig- en Rusland volgens een vijf-jarig bouwprogramma. Het opstellen van een dergelijk programma brengt zeer veel moeilijkheden met zich mede daar men te allen tijde de kans loopt, dat door het snelle ontwikkelingstempo der techniek er plotseling belangrijke wijzigingen in aangebracht moeten worden, zoodat afwerking van het oorspron kelijke programma steeds onzeker blijft. Zeer juist is ook hetgeen S. opmerkt betreffende de groote waarde welke gehecht moet worden aan het bezit van een eigen luchtvaartindustrie. Hierbij is het echter van het allergrootste belang, dat men ook de noodige grond stoffen in het eigen land vindt, zoodat die industrie in staat is in oorlogstijd wanneer op aanvoer van grondstoffen uit het buitenland niet meer gere kend kan worden door te werken. In nauw verband met de capaciteit van een dergelijke industrie staat natuurlijk de te vormen materieelreserve. Zoo beschikt Engeland over een betrekkelijk geringe materieelreserve doch heeft het zijn vliegtuig- en motorindustrie zoodanig georganiseerd, dat deze bij het uitbreken van een oorlog in staat zijn nagenoeg onmiddellijk op volle capaciteit te werken en de modernste typen in serie te vervaardigen. Dit systeem vindt thans nage noeg overal navolging. Landen, die niet beschikken over een goed geoutil leerde vliegtuigindustrie zijn aangewezen op de in vredestijd te vormen reserves waardoor het voor hen als regel niet mogelijk zal zijn een lucht oorlog gedurende langen tijd vol te houden, tenzij een bondgenoot voor de noodige aanvulling zorg draagt. In zijn beschouwingen over de organisatie van de luchtstrijdkrachten toont S. zich een warm voorstander van een zelfstandige luchtmacht. Interessant zijn hier de cijfers, welke worden genoemd voor de verhouding tusschen de aantallen vliegtuigen bestemd voor een offensief gebruik (bombardements toestellen en slagvliegtuigen) en die, bestemd voor het volvoeren van een defensieve taak (jagers en verkenningsvliegtuigen). Terwijl deze verhouding volgens S. tijdens den wereldoorlog en de eerste jaren daarna in het algemeen 1:8 of 1 10 was, bedraagt deze thans b.v. in Engeland 2:1, in Frankrijk 1 1%, in Italië 1:2, in Tchechoslowakijë 1 3'/2 en in Rusland 1 4. Een belangrijke verschuiving van het zwaartepunt naar een offensieve luchtmacht dus. Tenslotte bespreekt S. de beveiliging door Engeland van zijn verbindingen met Indië en Oost-Azië waarbij de luchtmacht een groote rol speelt. In dit verband wordt o.m. gewezen op de strategische beteekenis van de door Engeland in te stellen luchtlijn van Singapore over Borneo en de Phillippijnen naar Hongkong. Militar Wissenschaftliche Rundschau, 1936 Nr. 2 (Maart), Kriegsflugzeuge, ihre Aufgaben und Leistungen door Major Bartz. In dit artikel wordt een helder overzicht gegeven van den huidigen stand van de technische ontwikkeling van het luchtwapen. Vooral wordt zeer veel aandacht besteed aan het „Angriffsflugwesen" waarvan S. de volgende defi-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 89