ondervond bij den aanval al spoedig den remmenden invloed van
het minder beweegbare bataljonsgeschut, dat, bespannen met 2 of
3 paarden, de infanterie niet in het gewenschte tempo kon volgen.
In de achtereenvolgende jaren verdwenen dan ook de bataljons-
vuurmonden uit de organisatiën van de verschillende legers in
1796 werden zij uit het Fransche leger, in 1806 uit het Oostenrijk-
sche en in 1808 uit het Pruisische leger gebannen. Het bataljons-
geschut werd nu ook in batterijen ondergebracht, welke dus van
dit oogenblik af als tactische èn als organisatorische eenheid wer
den erkend.
Omtrent de groepeering van deze batterijen over de infanterie
bestond voorshands nog weinig inzicht. De infanterie was dus thans
beroofd van haar rechtstreekschen steun door het supprimeeren
van de bataljons vuurmonden en daar moest iets anders tegenover
worden gesteld. Zoo ontstond het vraagpunt of het gewenscht was
de batterijen bataljons vuurmonden organiek bij de nieuw gefor
meerde infanterie-divisiën in te deelen, dan wel bij het legerkorps
of het leger, om als „reserve-artillerie" achter te worden gehouden
ten einde de batterijen daar te kunnen inzetten, waar er behoefte
aan extra-artillerievuur bestond. Deze vragen zouden eerst in den
loop van de Napoleontische oorlogen worden beantwoord.
Wat het zware veldgeschut betrof, trachtte men voortdurend tot
grootere mobiliteit te komen. De groote kalibers, welke FREDE-
RIK DE GROOTE zijn „Brummer" noemde, kwamen niet meer in
de organisatiën voorhet kaliber van het zware veldgeschut ging
niet meer uit boven de 12-ponders. De schietbuizen van deze 12-
ponders hadden een lengte van 16 a 17 kalibers met een gewicht
van 720 tot 885 kg. De drachten van het geschut bedroegen
van 3-ponders 1000 m
van 6-ponders 1200 m
van 12-ponders 1400 m
van houwitsers 1600 m.
Bij vasten bodem, zoodat gerekend kon worden op opstuiting van
het projectiel in een tweede baan, konden deze drachten worden
vermeerderd tot gemiddeld 1600 m. Het kartetsvuur had uitwer
king tot 400 a 600 m, hetgeen ruim tweemaal de dracht van het
geweerschot omvatte. Wat de vuursnelheid betrof, kon voor het
afgeven van een juistheidsschot worden gerekend op minuut
voor de 3- en 6-ponders, minuut voor de 12-ponders en IV2
minuut voor de houwitsers. Een vijfde tot een derde van de be
schikbare munitie (160 schoten per stuk voor de 12-ponders en
230 schoten per stuk voor de 3-ponders) bestond uit kartetsen.
De vuurleiding van de artillerie omvatte in deze periode nog
slechts de juiste schatting van de schootsafstandeninschieten
en de toepassing van schietregels vonden nog niet plaats. Het vuur
werd uitsluitend afgegeven in salvo- en in stukkenvuur.
951