Aanvankelijk kwam in de Napoleontische periode het door FREDERIK DE GROOTE naar voren gebrachte beginsel betref fende den inzet in massa van artillerie minder scherp naar voren. De beschikbare batterijen werden over de divisiën verdeeld, zon der een artillerie-reserve achter te houden. Ongetwijfeld had in de eerste jaren van de Napoleontische oorlogen het gebruik van de artillerie nog niet zijn juisten vorm gevonden. In wezen bestond nog maar zeer weinig verschil tusschen het gebruik van deze divisie-artillerie en het voormalige bataljonsgeschutook de divisie-artillerie viel bij den aanval uit elkaar en werd versnipperd. Twee a drie vuurmonden werden als regel per bataljons-tirailleur linie ingedeeld, terwijl de resteerende vuurmonden bij de vleugel- colonnes van de divisie de voorwaartsche beweging volgden. Bij de aanvalscolonnes werden dan de batterijen van de divisie-artil lerie naar het midden van de eerste linie verplaatst, terwijl de daarachter volgende colonnes ter weerszijden van de artillerie oprukten. De Fransche artillerie, mobieler dan welke artillerie ook ter wereld, kon de voorwaartsche beweging van de infanterie dan zonder bezwaren volgen. Vond deze methode o.m. bij AUSTERLITZ (2 December 1805) nog volledig toepassing, langzamerhand deed de behoefte aan vuur- concentratie op het beslissende frontgedeelte wederom teekenen herleven, welke wezen op een neiging tot concentratie van artilleriekracht, dus van massa-inzet. Voorloopig nog slechts inci denteel, doch allengs methodisch werd het gecentraliseerde gebruik van de artillerie een vernieuwde tactische verschijningsvorm op het gevechtsveld. Hierbij dient uiteraard niet uit het oog te worden verloren, dat hier slechts sprake was van vuurconcentratie op één doel of op één frontgedeelte. Een taakverdeeling of een wijziging van taak, naarmate de tactische omstandigheden daartoe aanleiding gaven, bestond nietde „manoeuvre par le feu" was nog niet mogelijk met de zoo eenvoudige technische uitrusting en ballisti sche eigenschappen van het toenmalige geschut. Toen eenmaal de behoefte was gevoeld van een noodzakelijke krachtsconcentratie van de artillerie op een bepaald punt, kon de lineaire indeeling van de artillerie over de divisiën niet gehand haafd blijven. De beschikking over reserve-artillerie bleek ge- wenscht en dus diende de organisatie zich meer in de diepte uit te breiden, zoodat buiten de divisie-artillerie ook hoogere artillerie échelons moesten worden gevormd. In den slag bij FRIEDLAND (14 Juni 1807) vond een nieuwe groepeering van de artillerie plaats een gedeelte van de beschikbare batterijen werd bij de divisiën ingedeeld, doch daarboven werd een artilleriemacht onder de bevelen van den legerkorpscommandant gesteld. Hierdoor werden dus gunstiger voorwaarden geschapen voor een massa-inzet van artillerie dan zulks tot dusverre het geval was geweest. Ook 952

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 52