Elke Oostenrijksche Brigade beschikte over 1 batterij vier van
deze Brigades waren tot een Korps vereenigd, waarbij een
reserve-artillerie-Brigade van 5 batterijen en 1 Raketenbatterie
was ingedeeld. Voorts behoorde nog tot het Leger een Leger-
geschutsreserve van 16 batterijen.
Aan Pruisische zijde had men tegelijk met de invoering van het
getrokken geschut het achterlaadsysteem aanvaard. Hiermede was
in hoofdzaak de juistheid van het af te geven vuur gebaatde
vuur snelheid vertoonde met de voorladers weinig verschil en
beperkte zich tot maximum 4 a 5 schoten per 3 minuten.
De Pruisische Brigade kende geen Brigade-batterijen, doch bij
de divisiën waren meestentijds 4 batterijen ingedeeld, terwijl het
Legerkorps nog over een artilleriemacht van 6 batterijen beschikte.
Twee van de drie Pruisische Legers telden bovendien nog een
„Armee-Artillerie-Reserve", onderscheidenlijk van 13 en van 16
batterijen. Ook aan Pruisische zijde waren nog vele gladde vuur
monden ingedeeld.
Samenwerking tusschen de beide wapens door oefening in vre
destijd vond niet plaats. Ten gevolge hiervan beschikte de artil
lerie in hoofdzaak over „schietterrein-ervaring", waardoor de
tactiek van de verbonden wapens wel zeer in het gedrang was
gekomenBovendien werd de Pruisische artillerie-tactiek nog
beheerscht door het hiervoren op bladzijde 21 aangehaalde Ko
ninklijke schrijven van 1813, waarbij bepaald was, dat van
de beschikbare artillerie het gevecht moest inleiden, het ge
vecht moest onderhouden en moest medewerken aan de be
slissing. De ervaringen van 1866 zouden aanleiding zijn tot nieuwe
richtlijnen
Deze oorlog toonde in zijn vele gevechten (NACHOD, MÜN-
CHENGRATZ, KÖNIGGRATZ, enz.) duidelijk aan, dat de vuur-
tactiek het verre won van de stoottactiek. Het Zündnadelgeweer
verrichtte wonderen en het was in vele gevallen eerder de infan
terie, die de vijandelijke artillerie tot zwijgen bracht dan de
Pruisische artillerie Het gladde geschut kreeg meestentijds niet
eens de kans om aan het woord te komen (aan Oostenrijksche
zijde bevonden zich 736 getrokken vuurmonden tegen 58 gladde
aan Pruisische zijde 492 getrokken kanonnen tegen 306 gladde
vuurmonden). Tevens werd bewezen in het bijzonder in den
slag bij KÖNIGGRATZ, op 3 Juli 1866 dat de gladde vuur
mond en de voor lader uit den tijd waren en het moesten afleg
gen tegen de getrokken achterladers van de Pruisen.
Bij den inzet van de artillerie werden wederom groote groepen
geformeerd (bij KÖNIGGRATZ een Oostenrijksche groep van
160 vuurmonden!). De taken, welke de artillerie toevielen, ver
toonden weinig verschilpunten met SOLFERINO de samenwer
king met de infanterie uitte zich in hoofdzaak door een krachtige
artilleristische voorbereiding op de vijandelijke infanterie en artil-
960