Men stelle
T totale aantal treffers,
P aantal verschoten patronen,
o totaal oppervlak van de schijven geprojecteerd op het
terrein volgens den invalshoek van den gemiddelden
afstand; d.w.z. het totaal oppervlak verkregen door het
aantal schijven te vermenigvuldigen met de breedte van
één schijf en met de dieptetrefferruimte van een schijf op
den gemiddelden afstand,
O oppervlakte van het doelenterrein, d.w.z. de breedte van
het terrein vermenigvuldigd met de diepte, welke echter
vooraf vermeerderd is met de dieptetrefferruimte van een
schijf op den gemiddelden doelsafstand.
De waarschijnlijkheid a priori (W) voor het werkrijgen van één
treffer is dus
W ~CT
De waarschijnlijkheid tot het verkrijgen van T treffers is dan
aldus T P X (I)
In het V.S.I. deel IV treft men in de bijlage XIII aan een tabel,
aangevende het percentage getroffen figuren voor eene bepaalde
verhouding van het aantal treffers tot het aantal figuren, hetgeen
aldus wordt uitgedrukt
T
-f(actor)
waaruit volgt T n X f
Wordt deze waarde voor T gesubstitueerd in (I) dan luidt deze
formulen X f P X
O
en dus P nXf XO
o
Het oppervalk van één schijf o' stellende wordt dus
O
P fx
In het vorenstaande werd aangenomen, dat het oppervlak van
een figuur neergeslagen in het platte vlak bedroeg: breedte van
de figuur vermenigvuldigd met de dieptetrefferruimte, dit echter
is niet juist. Bijlage XIV van het V.S.I. IV geeft in de laatste
kolom de verhoudingen aan van het trefbaar oppervlak tot het
product van grootste hoogte en breedte. Met dezen factor dient
eveneens rekening gehouden te worden indien instede van hoogte,
de dieptetrefferruimte wordt genomen.
969
o