Den 1 Januari 1819 werd von Moltke als luitenant ingedeeld in
het Oldenburgsche Inf.reg., in garnizoen te Rendsburg. Waar de
vooruitzichten echter in het Deensche leger zeer ongunstig waren,
en de Duitscher von Moltke zich natuurlijk meer aangetrokken
voelde tot het opbloeiende Pruisen, vroeg hij in 1822 ontslag uit
den Deenschen dienst en legde hij opnieuw officiersexamen af
voor het Pruisische leger. Den 12 Maart 1822 werd hij als „Sekond-
leutnant" ingedeeld bij het Leibinf.reg. nr. 8 in Frankfurt a.O.
Dat waren dus 4 officiers jaren voor zijn promotie verlorenmaar
toch niet geheel, want reeds in 1823 werd hij rekening houdende
met zijn Deensche dienstjaren tot de Kriegsschule toegelaten,
waar hij tot 1826 studeerde.
Nog slechts korten tijd deed von Moltke troependienst bij zijn
regiment en de divisieschool, waarna hij in Mei 1828 werd geplaatst
bij het topografisch bureau van den Gnl. Staf. Na dit tijdstip is von
Moltke eigenlijk nooit weer in den Duitschen troependienst werk
zaam geweestin een periode van 63 jaren van staf- en commando-
arbeid, van legeraanvoering, van veldheersleiding, heeft hij de
mogelijkheid bewezen, dat officieren van buitengewone bekwaam
heid, ook zonder de voortdurende stages bij den troep, hun ge
schiktheid voor den troependienst en hun macht tot aanvoering
van den troep kunnen behouden. Von Moltke is na 1828 steeds
stafofficier gebleven, hij is voor het eerst te velde getrokken in
1864 op een leeftijd, waarop anderen hun rust gaan nemenen
toch heeft hij zich in den oorlog van stonde af aan een aanvoerder
van den eersten rang getoond, die met vaste hand leidde, zonder
de minste aarzeling
In 1833 bevorderd tot „premierleutnant" werd von Moltke bij
den Gnl. Staf geplaatst. Uit de afgeloopen dienstjaren wil ik nog
vermelden, dat hij tot de groep „broodschrijvers" behoorde, die
om hun stand te kunnen ophouden, verplicht waren om voor
bijverdiensten te zorgen. Een opmerkelijke brochure van zijn
schooljongens, uit hun huiselijk milieu en den vrijen opgroei weggehaald,
in een liefdelooze, quasi-militaire, omgeving hunne kansen op psychisch te
gronde gaan, konden onderzoeken. Men kan dan vergelijkingen maken
„Nicht das war die schlimmste Seite der spartanischen Erziehung der
„Kadettenanstalt, dasz ihr jede Liebe und Teilnahme abging, ja nicht einmal
„der Umstand, dasz brutale Miszhandlungen vorkamen, sondern am argsten
„wirkte in moralischer Hinsicht das bestandig zu Tage tretende beleidigende
„Misztrauen. Da ich keine Erziehung, sondern nur Prügel erhalten, so habe
„ich bei mir keinen Charakter ausbilden können. Endlich erkrankt am
„Typhus kam ich ins Lazareth, das wie ein Paradies erschien. Das beste bei
„alledem blieb ein unter Kadetten herrschendes Gefühl der Kameradschaft,
„jene unverbrüchliche tiefinnerliche Treue, die sie sich bewahrten und die
„keine Harte zu brechen vermochte.
„Die langjahrige Unterdrückung, in welcher ich aufgewachsen, hat meinem
„Charakter unheilbare Wunden geschlagen, mein Gemüt niedergedrückt, den
„guten edlen Stolz geknickt. Spat erst habe ich angefangen, aus mir selbst
„wieder aufzubauen, was umgerissen war." Uit brieven van 1829 en 1842.
999