si
Mijne Heeren,
Aan de Staten-Generaal, den Volksraad.
PETITIE
Groote bezorgdheid omtrent de weermacht van Nederlandsch-
Indië vervult de burgerij en heeft er haar toe gebracht zich bij
dezen tot U te wenden. Dat zij zich op deze zoo ongewone wijze
en in zoo grooten getale vereenigd, rechtstreeks tot de Neder-
landsche en de Indische Volksvertegenwoordiging richt, moge op
zichzelf reeds voldoende zijn om de overtuiging te schenken, dat
de aanleiding daartoe van zeer ernstigen aard is.
Reeds legde de Volksraad op 27 Augustus van dit jaar een
duidelijk getuigenis af van het in de samenleving levende besef
van de noodzakelijkheid eener onmiddellijke verbetering van de
weermacht tot een peil, dat overeenstemt met de belangen ter
verdediging waarvan zij bestemd is.
De uitspraak van den Volksraad, waarin deze overtuiging werd
belichaamd, kon echter onmogelijk eene weerspiegeling zijn van
den diepen ernst, waarmede de samenleving haar voelt, noch van
de spanning waarmede breede lagen der bevolking uitzien naar
bevrediging der door den Volksraad op het stuk der defensie van
Indië uitgesproken wenschen.
Om hiervan getuigenis af te leggen, om een juisten indruk te
geven van de bezorgdheid dezer samenleving ten aanzien van
mogelijkheden welke kunnen uitgroeien tot gevaren, welke alleen
door eene voldoend krachtige weermacht kunnen worden opge
vangen, zijn de tallooze handteekeningen bijeengebracht, welke
dit geschrift vergezellen. Zij bewijzen, hoe de Volksraad met zijn
uitspraak inderdaad ten aanzien der defensie de vertolker was
eener sterke, in de gemeenschap levende, overtuiging.
Vele zijn de gevaren geweest, welke het land gedurende de
afgeloopen jaren hebben bedreigd. Zij zijn doorstaande onder
danen in alle geledingen der maatschappij hebben alle actieve en
passieve krachten tot het uiterste moeten inspannen om de op
vernietiging gerichte machten het hoofd te bieden. Ook in de toe
komst kan gerekend worden op de toewijding, den moed en de
volharding van allen, die geroepen zullen zijn het land door moei
lijke tijden en gevaren heen te helpen, dan wel, hun deel hebben
te dragen van het ook op dit land gevallen onheil. Er zijn echter
gevaren ter bezwering waarvan het niet voldoende is dat ieder
zijn volle krachten geeft, van buiten dreigende gevaren, waartegen
het niet helpt, dat allen als één man opstaan en afwerend de hand
opheffen, indien die hand niet, of onvoldoende gewapend is.
1074