Dit is o.i. ten volle waar geblekenwij zullen aan het einde van deze bijdrage hierop nader terugkomen. De Commissie beëindigt dan zeer terecht het verslag met 1120 De Leger-Politie-Commissie meent haar rapport niet te moeten besluiten zonder nogmaals er op te hebben gewezen, dat uitvoering harer voorstellen voor het Nederlandsch-Indisch gezag in deze ge westen een zeker risico in zich sluit waarvoor het niet verstandig zou zijn de oogen te sluiten. Speciaal voor de Buitengewesten meent zij er de aandacht op te moeten vestigen dat door haar, in moeizaam overleg met de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur en militaire gezaghebbenden,voor de machtsmiddelen in die gewesten het uiterste minimum is aange geven, dat onder de huidige omstandigheden nog verantwoord is te achten. Een nog verder gaande inkrimping van Leger of veldpolitie zou, naar het oordeel der Commissie, vroeg of laat tot bedenkelijke ge volgen moeten leiden, weshalve zij der Regeering ernstig meent te moeten aanraden in geen geval tot een nog grootere verzwakking der machtsmiddelen in de Buitengewesten over te gaan. Om dezelfde reden meent zij der Regeering in overweging te moe ten geven om, zoodra het Land financieel weer krachtiger zal zijn geworden, opnieuw een onderzoek te doen instellen naar de voor handhaving van orde, rust en veiligheid onontbeerlijke machtsmid delen in deze gewesten. Meerdere van de door onze Commissie gedane voorstellen zullen althans voor de Buitengewesten wellicht ook in de toekomst blijken van blijvenden aard te kunnen zijn, en wanneer de politieke toestand blijft zooals die thans is, zal de thans aangewezen minimum legersterkte in de Buitengewesten wellicht niet behoeven te worden uitgebreid. Dit neemt echter niet weg, dat de totaal sterkte der machtsmiddelen bij een verbeterde toestand ongetwijfeld herziening zal behoeven om het risico, dat de Regeering thans noodgedwongen op zich zal moeten nemen, in de toekomst ten eenen male uit te sluiten. En zoo werd dan bij G. B. van 13 Juli 1933 Nr. 8 (staatsblad Nr. 272) vastgesteld de „KEGELING van de werkzaamstelling van militairen der op Java gelegerde Marechaussee-compagnieën als veldpolitie" en aangezien deze den grondslag vormt van veler lei werkzaamheden (zoowel practisch als administratief), moge zij hieronder volgen Artikel 1. 1. In de nader aan te wijzen gedeelten van gewesten op Java wordt het personeel van de door den Directeur van Binnenlandseh Bestuur in overleg met den Legercommandant en den betrokken Gouverneur aan te wijzen geheele detachementen veldpolitie, met uitzondering van de daartoe behoorende mantrie's politie, vervangen door politioneel opgeleide militairen der op Java gelegerde Mare chaussee-compagnieën. 2. De in het vorige lid bedoelde mantrie's politie blijven bij de uit militairen samengestelde veldpolitie-detachementen gehandhaafd zij behouden hun taak en zij staan tot de commandanten van even- bedoelde detachementen in dezelfde verhouding als tevoren tot de detachementscommandanten der veldpolitie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 22