aanmerken. Ernstiger is echter het feit, dat het bestaande boek werk uit den aard der zaak uitsluitend Nederlandsche jurispru dentie geeft, zoodat de Indische tuchtrechter, zich richtend naar den geest der sententies van het Hoog Militair Gerechtshof in Nederland, moet afwachten, hoe het H.M.G. in N. I. over de be trokken aangelegenheid denkt. De practijk van het Militair Straf- en Tuchtrecht wijst voldoende uit, dat er nog al eens groote ver schillen in de opvattingen van genoemde colleges voorkomen. Groot is ook het bezwaar, dat het genoemde boekwerk voort durend verwijst naai' Koninklijke Besluiten, Legerorders, Wetten, Besluiten van den Minister van Defensie, Voorschriften, Regle menten en Dienstvoorschriften, die alléén bestemd zijn voor de Koninklijke Landmacht in Nederland. De Indische tuchtrechter zal over het algemeen niet in staat zijn deze bronnen te raadplegen, tenzij zijn particuliere bibliotheek uitzonderlijk goed is verzorgd en zoo dit al het geval mocht zijn, dan nog zal hem dit weinig baten, daar de genoemde bronnen uit den aard der zaak niet in Indië toepasselijk zijn. Het grootste bezwaar van het gemis aan een eigen toelichting en uitwerking van onze militaire tuchtwetten ligt echter in de verschillende grondslagen van het Nederlandsche en Ned.-Indische tuchtrecht. Dit verschil der grondslagen komt niet tot uiting in de redactie der samenstellende artikelen. Zooals wij boven reeds zagen, komt deze in Nederland en Indië behoudens enkele verschillen, hoofdzakelijk verband houdend met territoriale om standigheden vrijwel overeen. Om genoemd verschil in grond slagen te ontwaren, is het dan ook noodig de memorie van toelich ting op te slaan. Daarin wordt voor de Nederlandsche Wet op de Krijgstucht de volgende definitie van de krijgstuchtelijke straffen gegeven „Maatregelen, die de strekking hebben, aan hem die zich tegen „de regelen der tucht vergreep, te dier zake een leed aan te doen, „teneinde langs dien weg aan hem (en ook aan anderen) te doen „blijken, dat de overheid dergelijke misdragingen niet duldt, de „herhaling daarvan te voorkomen, en den overtreder als militair „te verbeteren, door hem een juister inzicht in zijn plichten als zoodanig te geven". Het Legerbestuur in Nederland heeft geen verdere aanwij zingen of opvattingen over deze materie bekend gesteld, zoodat de tuchtrechter in Nederland zijn houding aan de hand van het bovenstaande moet bepalen. Nu onderkennen wij in deze definitie van het tuchtrecht in de M. v. T. inderdaad naast het vergeldings principe te dier zake een leed aan te doenen de algemeene preventie een herhaling daarvan te voorko meninderdaad een spoor van het verbeteringsprincipe en den overtreder als militair te verbeterenZelfs 1155

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 57