Wet op de Krijgstucht gegeven toelichting, die ons inziens niet
hij het gelijkluidende artikel in ons W. v. K. gegeven kan worden,
zonder in strijd te komen met het door ons Legerbestuur duidelijk
voorgeschreven beginsel van verbetering.
Artikel 50 van het W. v. K. (Nederland) luidt:
„De bevoegdheid om hetzij een opgelegde krijgstuchtelijke
„straf of de omschrijving der strafreden of beide te wijzigen,
„hetzij bij hooge uitzondering, in een bijzonder geval de uit-
„voeiing van een krijgstuchtelijke straf te schorsen, hetzij uit
„hoofde van een onjuist gebleken gebruik van de bevoegdheid
„tot strafoplegging, de oplegging der straf, geheel of ten deele
„te niet te doen, komt toe
„a. aan den strafoplegger
„b. aan iederen boven dezen gestelden meerdere, echter
niet zonder den strafoplegger en den gestrafte te hebben
gehoord."
Bij dit artikel, waarvan de stof in art. 45 van ons W.v.K. wordt
behandeld, zeggen de samenstellers van het behandelde boekwerk
bij toelichting 6. o.a. het volgende
„Zoo gebeurt het wel, dat manschappen van verschillende com-
uPsgïiieën, die een volkomen gelijk feit hebben begaan en die ook
„overigens, wat hun antecedenten enz. betreft, in identieke omstan-
„aigheden verkeeren, ieder door zijn eigen compagniescomman-
„dant, worden gestraft, de een met politiekamer, de ander met
„provoost. De korpscommandant, op het dagelijksch rapport dit
„verschil in opvatting en in straf ontdekkende, en oordeelende dat
„daarvoor geen enkele reden bestaat, zal bevoegd moeten zijn, om,
„overeenkomstig zijne opvatting van de zaak, de straf van den
„eenen te verlichten of die van den anderen te verzwaren."
Deze opvatting past geheel en al in het raam van het „vergel
dingsprincipe". De Rechtvaardigheid eischt daar inderdaad dat
onder uiterlijk volkomen gelijke omstandigheden ook gelijke
straffen werden opgelegd.
Met het „verbeteringsprincipe" is genoemde opvatting echter
onmogelijk in overeenstemming te brengen. Ik wil het geval nog
scherper stellen. De twee strafschuldige militairen, die precies
onder dezelfde omstandigheden, met dezelfde antecedenten, het
zelfde feit bedreven, behooren niet tot twee verschillende compag
nieën, doch tot dezelfde compagnie. De commandant, die ieder
ondergeschikte door en door moet kennen en doorgronden, is over
tuigd, dat hij de meeste kans heeft A. te verbeteren door hem niet
te straffen, doch ernstig op zijn fouten te wijzen en bij B. alléén
kans op verbetering ziet door hem bijv. dadelijk een zware straf
te geven, dan is die tuchtrechter verplicht den moreelen moed te
toonen, deze schijnbaar onrechtvaardige beslissing te nemen en
1158