1161 S. is hier weinig overtuigend, vooral waar hij zonder meer aanneemt, dat een bij. art. „ook wel niet voldoende zal zijn." Aan het standpunt dat ons A.T.V. inneemt geven wij de voorkeur indeeling van art. bij de voorhoede wordt ontwikkeld, dan gaat de frontgroep zoolang mogelijk steunend op eigen middelen, zonder art. vuur te vragen, vooruit de art. staat gereed in bewa- kings- of afwachtingsstelling. S. gaat verderDe art. ingedeeld bij een reg. inf. (voorhoede) is te ver naar voren. Hierdoor is zij teveel aan gevaar (verrassend mitr. vuur) bloot gesteld. Bovendien zijn de verkenningen meestal niet afgeloopen, zoodat dan de bijn. moeten wachten. Vaak wordt ter plaatse geen goede stelling aange troffen en moeten zij dientengevolge terug. Marcheert de art. daarentegen meer naar achteren, dan kan zij in den tijd, dat aanvullende verkenningen worden gehouden en bevelen worden gegeven, worden aangetrokken. Mijn ervaring is, dat het vuurbereid zijn der art. niet door het aantrekken van de art. maar door het verrichten van verkenningen en den aanleg van verbin dingen wordt beheerscht. De tijdige vuurbereidheid en daardoor de tijdige steun aan de inf. moet op andere wijze worden bereikt. Dit kan tijdens den marsch geschieden door het innemen van afwachtingsopstellingen, terwijl de afd. cdt. zich bij den voorhoedecdt. achter den hoofdtroep moet bevinden. In bedekt terrein kan ook een bij. cdt. met het noodige personeel aan den staart van de voorhoede marcheeren. Daarentegen moet het marcheeren van een bij. tusschen voor hoede en hoofdmacht als regel niet doelmatig worden geachtde hierdoor verkregen tijdwinst is slechts gering. Met S.'s betoog betreffende te ver naar voren geplaatste art. wordt inge stemd. Echter kan niet worden erkend dat deze nadeelen reeds aanwezig zijn wanneer de art. tusschen voorhoede en hoofdmacht marcheert. Dit art. onder deel is in elk geval spoediger in staat om de voorhoede te steunen dan de afdn., die in de hoofdmacht marcheeren het passeeren der voorste inf. onderdeelen van de hoofdmacht geeft wel degelijk tijdverlies. Het in afwach- tingsopstelling plaatsen der bijn. zal o.i. eerst plaats hebben, nadat is ontplooid. Pantserafweer bij marcheerende troepen. Luit. Frhr. v. Wagner merkt in Deutsche Wehr van Aug. '36, Heft 35, omtrent de opleiding en oefening van pantserafweer-eenheden het volgende op a. Beveiliging inf. colonnes. Bij de beveiliging van inf. colonnes kennen wij alleen de directe beveiliging, welke meestal wordt opgedragen aan de tot het reg. behoorende pantser- afweer-cie. en slechts zelden aan de pantserafweer-afd., welke t.b. is van hoogere cdtn. De opdracht wordt in den regel zoodanig uitgevoerd, dat de cie. secties- gewijze over de colonne wordt verdeeld de sien. worden onder de bevelen van de inf.cdtn. gesteld. Het inzetten van sien. zal zich veelal moeten beperken tot knooppunten van wegen. Het doen medemarcheeren van het geschut aan het hoofd en den staart der colonne is meestal onjuist, daar het slechts zelden zal gelukken tegen verrassend optredende paun. nog tijdig tot schieten te komen, daar de stukken den marschweg moeten verlaten om le. zich de vij. paun. van het lijf te houden, 2e. een beter schootsveld te verkrijgen dan op den marschweg aanwezig is, en 3e. niet langs nevenwegen door de vij .paun. te kunnen worden omtrokken. Zijn de sien. op knooppunten van wegen e.d. in stelling gebracht, dan moeten zij in stelling blijven tot het te beveiligen onderdeel is gepasseerd om dan weer verder naar voren te worden ingezet, dan wel hun plaats in de colonne te hernemen. Naar onze meening verdient het aanbeveling, de 3 sien. van de pantser- afweer-cie. onder de bevelen te houden van den cie.cdt. (zie ook I.M.T.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 63