1167
Artillerie.
Tactisch gebruik.
Een artikel van A.B. Conway betreffende de toekomst der artillerie
(The juture of artillery a speculation) in de A.N. A.F. Gazette vanl
16 April 1936 is o.a. ook weergegeven in M.W. 1936 Nr. 46 (Die Zukunft der
artillerie). S. wijst er op, dat niemand weet, welken vorm de eerstvolgende
oorlog zal aannemen. Luchtvaartenthusiasten gelooven in een beslissing in
de lucht, doch tot dusver hebben zij nog geen enkele verantwoordelijke
regeering ervan kunnen overtuigen, dat grondstrijdkrachten onnoodig zijn
geworden en dat de landoorlog niet beslissend zou zijn. Doch al zal dan ook
in de toekomst gerekend moeten worden op een oorlog te land, dan is de
vraag, welke rol de artillerie daarin zal spelen, niet gemakkelijk te beant
woorden. De legers der groote mogendheden zijn sterker in den afweer dan
bij het einde van den oorlog, hun aanvalskracht is echter niet in gelijke
mate toegenomen, wellicht in verband met de kosten van de aanvalswapens.
Zoo bestaat dan ook de mogelijkheid ondanks de omstandigheid dat alle
hoogere krijgsscholen de overwinning slechts mogelijk achten door den bewe
gingsoorlog dat de toekomstige oorlog snel den vorm aanneemt van een
stellingoorlog (Deze meening wordt door velen gedeeld, mede in verband
met het feit, dat snelle verrassende operatiën uitgesloten zijn door de verken
ning uit de lucht door den tegenstander. T.).
De theoretici van den tankoorlog gelooven, dat de onbeschermde infanterist
van het slagveld verdwenen zal zijn. De tegenstanders beweren echter, dat
de tank in 1918 wel groote resultaten heeft geboekt, doch dat deze toestand
nimmer zal terugkeeren, doordat de legers thans over anti-tankgeschut
beschikken. De in die laatsten tijd toegepaste verzwaring van het pantser
zal leiden tot een strijd tusschen pantser en geschut, evenals zulks ter zee
heeft plaats gehad. Doch te land is het geschut daarbij in een veel voordee-
liger positie.
De artilleristische deskundigen, die van de beslissende beteekenis der
vechtwagens overtuigd zijn, gelooven dat de hoofdtaak voor de artillerie zal
zijn gelegen in de vernieling van tanks. Zij wenschen daarvoor zeer mobiel
geschut, d.w.z. kanonnen gemonteerd op affuiten met eigen motorische be
weegkracht, welke ook beschermd zijn. Aldus komt men weer uit op een tank,
welker geschutkaliber echter geringer kan zijn dan van het hedendaagsche
veldgeschut. Zijn deze inzichten juist, dan wordt het geschut dus het eenig
belangrijke wapen, evenals in den zeeoorlog. Doch bij deze overheerschende
beteekenis van het geschut kan men de artillerie als afzonderlijk wapen
wel opheffen, want de 5 of 6 man bezetting van een vechtwagen behoeven
niet tot 2 verschillende wapens te behooren.
Het is echter een groote fout, het optreden van tank-,,vloten te vergelijken
met dat van vloten ter zee. De eerste hebben geen onbeperkt manoeuvreer-
terrein ter beschikking, zij zullen stuiten op permanente- of veldversterkingen,
welke zij niet alleen kunnen vermeesteren. Evenals de aanval van infanterie
zal de aanval van vechtwagens gesteund moeten worden door artillerie en
wel door een talrijke zware artillerie.
De artilleristische problemen van de toekomst liggen in het snel voorwaarts
bewegen van artillerie van zwaar kaliber met voldoenden mumtievoorraad.
Het zal niet gemakkelijk zijn houwitsers van 20 cm en zwaarder met een
snelheid van 20 km/uur en met 20 ton munitie per vuurmond op te voeren.
Het volgende vraagstuk is de wijze, waarop het vuur van een dergelijke
belegeringsartillerie tactisch en technisch moet worden geleid. Hoogstwaar
schijnlijk door verbeterde methoden, welke wij thans reeds kennen een
hoofdig commando en terreinmeetdienst.
Elke poging om de ontwikkeling van de oorlogstechniek te voorspellen is
gevaarlijk, doch men kan er zeker van zijn, dat zoolang een landoorlog
wordt gevoerd, wapens gebruikt zullen worden, welke den vijand op grooten