1182 geweest zijn. Ook van het Zuid-leger moesten afdeelingen worden afge zonderd om eventueele invallen van Abessynen tegen te gaan. Zoo werd o.a. Dolo door een sterke troepenmacht bezet. De Abessynen boden geen krachtigen weerstand aan den opmarsch van het N. Leger. Zij lieten zich niet verleiden tot gevechten in grooten stijl en trokken langzaam terug voor de opdringende Italiaansche legerkorpsen. Met geringe verliezen werden de eerste aanvalsdoelen door de Italianen bereikt. Reeds den 5en October trok de It. voorhoede Adigrat binnen. Den 7en October werd Adoea bezet en den 15en viel Aksoem. Gedurende den opmarsch werden de wegen achter de oprukkende troepen verbeterd en nieuwe aangelegd. Na de bezetting van Adoea werden ter bespoediging van de verbinding van deze stad met de Eritreaansche grens ook troepen eenheden aan het wegwerken gezet en trof gnl. De Bono maatregelen voor den verderen opmarsch naar Macallé, het 2e. aanvalsdoel. Deze opmarsch geschiedde in langzamer tempo. Hoewel de Abessynen geen tegenstand boden werd deze plaats eerst den 8en November bereikt. De snelheid van den opmarsch was afhankelijk van de vorderingen van den wegenaanleg in den rug der oprukkende troepen. Kon de wegenaanleg tot Adoea vrijwel ongestoord plaats hebben, na Adoea moest dit behoorlijk worden beschermd als gevolg van de herhaaldelijke raids in Sjire en Tembien van kleine afdeelingen van Ras Imroe, Ras Seyoem en Ras Kassa, die na de bezetting Adoea en Aksoem over de Tacazze waren teruggetrokken en thans, ziende, dat de Italiaansche actie zich bepaalde tot de bezetting der steden en een voorwaarts dringen langs den hoofdweg, hun kans schoon zagen, zich tot de guerilla bepaalden en zich niet tot een openlijk gevecht in het groot lieten verleiden. Evenmin Ras Moeloegeta, die langzaam terugweek naar Sjelicot en Antalo, van waar uit hij het Italiaansche front met kleine troe- pendeelen bestookte, terwijl de andere Rassen hunne aanvallen richtten op de Italiaansche verbindingen en ze zelfs uitstrekten tot onder den rook van Aksoem en Adoea. Herhaaldelijk trachtte Ras Imroe over de Setit door te breken en hoewel hij overal werd teruggeslagen, hield hij de Italiaansche troepen voortdurend bezig. Tusschen Macallé en Antalo kwam de It. op marsch vrijwel tot staan. In het Zuiden kan de Italiaansche actie aldus worden samengevat Aanvalsdoel was hier de stelling van Sassabaneh en het Harrargebied. De opmarsch geschiedde langs de Webi Sjebeli met een sterke flankdekking in Dolo. Een eerste aanval op de vóórstelling bij Gorrahai had weinig re sultaat. Eerst den 7en November kon Gorrahai worden bezet na een lucht bombardement op den vorigen dag. Een poging om met een gemotoriseerde colonne door te dringen tot Sassabaneh mislukte met verlies van eenige gevechtswagens en gepantserde auto's. Voor een verderen opmarsch naar Sassabaneh achtte gnl. Graziani het noodig eerst met Ras Desta af te rekenen, die zijn linkerflank voortdurend bedreigde en hiervoor achtte hij de be schikbare troepenmacht niet voldoende, omdat ook hier een belangrijk gedeelte van de troepen moest worden afgezonderd voor wegenaanleg. Dus kwam ook hier de voorwaartsche beweging tot staan. Dit was niet naar den zin van den zoo voortvarenden Duce. Reeds kort na de bezetting van Adoea en Aksoem zond hij zijn Chef van den Generalen Staf, den maarschalk Badoglio naar Eritrea om den toestand op te nemen en hem de noodige voorstellen voor een krachtig offensief te doen, welke de vermeestering van de O. helft van Abessinië beoogde vóór het invallen van den regentijd. Na afloop van deze inspectie en nadat hij Mussolini zijn bevindingen had gerapporteerd, werd gnl. De Bono van zijn commando ontheven en vervangen door maarschalk Badoglio. Den 29en November aanvaardde deze het commando. Op zijn verzoek werden hem ca. 80.000 man versterking uit het moederland toegezegd en tijdens de verscheping hiervan, zond hij belangrijke eenheden van het Noord, leger over zee naar Moga discio ter versterking van het Somali-leger. Gnl. Graziani concentreerde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1936 | | pagina 84