DE OERBEVOLKING. Deze groep is het sterkst in aantal. Kennis voornamelijk v.w.b. hare afstamming, geschiedenis, aard en huidig ontwikkelingspeil 14 „zulke eischen stelt, dat voor zoodanig gezagsvertoon van eenigszins „langen duur weinig tijd beschikbaar is. „Zijn de hiervoren aanbevolen maatregelen noodig om hen den vollen „omvang der bestuurstaak langzamerhand bij te brengen en de portee „daarvan te doen beseffen, ik acht het nauwe contact tusschen zelf- „bestuur en bevolking thans uit politieke overwegingen urgent opdat „de machtsverschuivingen naar politieke vereenigingen (symptonen „waren waarneembaar) geen verderen voortgang hebben. „Steun Vorst en zelfbestuur zoo krachtig mogelijk bij elke even- „tueele aantasting van hun gezag. De adat eischt, dat dit gezag onaan getast blijft". De overige hoofden. „De districts- en kamponghoofden zijn adathoofden, d.w.z. functiona rissen, die reeds voor onze daadwerkelijke bestuursbemoeienis be stonden. Zij zijn en waren de kernpunten der bestuursuitoefening. „Onderdistrictshoofden kende men vroeger niet. Zij werden in 1923 „naar de toen gevoelde behoefte aangesteld, hebben echter niet vol- „daan, zoodat de onderdistrictshoofden langzamerhand zooveel als mo gelijk zullen worden geëlimineerd. Hun prestaties bleven beneden de „verwachtingen en ze voelen zich niet onder doch naast het districts hoofd. „De districts- (onderdistricts-)hoofden worden bezoldigdzij ge- „nieten geen andere inkomsten dan in de begrooting vastgelegd. De „kamponghoofden genieten geen bezoldiging, zij ontvangen echter 8 „van het bedrag der door hen geïnde belastingen en afkoop heeren- „dienst, benevens van eiken aangeslagene 1.50 aan zgn. pinontol „dit laatste kan ook door middel van arbeid in natura (3 dagen) wor- „den voldaan. „Kan dus van een districtshoofd een goede dienstuitoefening wor- „den geëischt, bij de kamponghoofden is men meer afhankelijk van den „goeden wil. De ervaring leerde nml. dat het ambt van kamponghoofd „niet gewild is, wijl de geldelijke vergoeding zeer onzeker is en het „kamponghoofd vaak berispingen en terechtwijzingen ontvangt van „boven hem gestelden. „Dit laatste is voor een groot deel toe te schrijven aan het geringe „overwicht, dat de meesten over de bevolking hebben. Men trekke „hieruit niet de gevolgtrekking, dat de kamponghoofden extra zacht „moeten worden aangepakt. Geenszins. Versterk echter him positie „door hun zooveel mogelijk te steunen. Alleen Uw verschijning in „de kampong geeft het kamponghoofd een moreelen steun. „De kwaliteit van de hoofden enkele uitgezonderd laat veel „te wenschen over. Het duurt geruimen tijd voor een regeling is door gewerkt en dan nog wordt deze zeer onvoldoende nageleefd. Enta- „meer in verband daarmede niet te veel, in ieder geval niet veel „zaken gelijk. Ze kunnen het niet in het door ons gewenschte tempo „verwerken. Laat eerst het eene geregeld zijn, begin vervolgens aan „het andere. „In verband met het voorgaande behoeft het wel geen verder be- „toog, dat de bestuurstaak huiten en niet op de standplaats van den „Eur. bestuursambtenaar ligt. Helaas zijn er tal van factoren, welke „remmend hierop werken zooals nader zal blijken".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 16